Paul Auster: New York trilogie

Ik kondigde gisteren al aan dat ik Paul Austers New York trilogie uit ging lezen. En dat ik wat moeite had om in het derde verhaal te komen. Nou, dat is compleet omgeslagen. Wat een klasse-auteur is die Auster toch. Ogenschijnlijk drie losse verhalen schrijven en die dan ineens toch weten te vervlechten!! Fantastisch!

Deze trilogie bevat een drietal verhalen over schrijvers die over schrijvers schrijven, schrijvers die verward worden met detectives en het uiteindelijk dus worden en detectives die detectives bespioneren. Typische Auster dus, allerlei dubbele bodems. Net als in Orakelnacht speelt de vraag: 'wordt iets waar als je het opschrijft?' er duidelijk doorheen.

Ik knipperdeplak even uit de mails die ik over elk van de verhalen aan de boekgrrls dichtte.

Het eerste verhaal: Broze stad

Gegeven: de redelijk succesvolle schrijver van misdaadromans, Daniel Quinn, wordt op een avond gebeld. Een wanhopige stem vraagt of ze verbonden is met de detective Paul Auster. Dit herhaalt zich een aantal nachten en tot slot zegt Daniel maar ´ja´. Zo komt hij bij Peter en Virginia Stillman over de vloer. Peter is vroeger door zijn vader (eveneens Peter geheten) ernstig mishandeld, vanuit een wetenschappelijk fanatisme. Deze vader is opgesloten maar zal binnenkort vrijkomen. Virginia vraagt Quinn (alias Auster of moet ik dat nou andersom schrijven?) om Peter te beschermen tegen zijn vader. Quinn zegt ja. Hij doet uitgebreid verslag van zijn naspeuringen in een rood schrift (he, welke kleur had het schrift in Orakelnacht ook al weer?), dezelfde kleur als het schriftje waarin de vader van Peter onophoudelijk schrijft.

Natuurlijk loopt alles heel anders dan in zijn boeken. Uiteindelijk gaat hij op zoek naar de echte Paul Auster, die geen detective maar een schrijver blijkt te zijn. Aan het eind van het verhaal blijkt dat (en dit is geen verklapper) een schrijver (Paul Auster??) de aantekeningen van Quinn heeft gevonden en zo het verhaal vertelt dat we net gelezen hebben.

Open eind en daarom des te beter.

Wat citaten uit het eerste verhaal. Eerste zin van het boek:

"Het begon allemaal met iemand die verkeerd verbonden was, de telefoon die in het holst van de nacht drie keer rinkelde, en de stem aan de andere kant van de lijn die vroeg naar iemand anders dan hij."

Quinn is detectiveboeken-schrijver:

"Wat hem aan die boeken bevile ws hun gevoel voor overvloed en zuinigheid. In de goede detectiveroman wordt niets verspild, elk zinnetje, elke woord betekent iets. En zelfs als het niets betekent, kan het altijd nog iets gaan betekenen - wat op hetzelfde neerkomt."

Over het schrift waarin hij zijn waarnemingen noteert, zie de gelijkenis
met Orakelnacht!:

"Het was een gewoon, honderd bladzijden tellend spiraalblok van 22 bij 28 cm. Maar iets eraan leek hem te lokken, alsof het voorbestemd was om de woorden te bevatten die uit zijn pen zouden vloeien. Bijna verlegen met de hevigheid van zijn gevoelens, stak Quinn het rode schrift onder zijn arm, liep naar de kassa en betaalde het."

De vader van Peter heeft een prachtige/huiveringwekkende theorie over taal en de zondeval. Met dit in zijn achterhoofd haalt hij een vreselijk experiment met zijn zoon uit...:

"Zo had elk sleutelwoord in 'Verloren pradijs' (van Milton) twee betekenissen - een van voor de zondeval en een van na de zondeval. (...) Adam had in de hof van Eden maar een taak gehad: het maken van taal, elk schepsel en elk ding een naam geven. In die staat van onschuld had zijn tong direct de essentie van de wereld getroffen. Zijn woorden waren niet slechts vastgehecht aan de de dingen die hij zag, ze hadden hun wezen onthuld, ze letterlijk tot leven gewekt. Een ding en de naam ervan waren eerst onderling verwisselbaar. Na de zondeval was dat niet meer zo. De namen scheidden zich van de dingen; de woorden degenereerden tot een aantal willekeurige tekens; de taal was losgeraakt van God."

Quinn geeft zich voor Paul Auster uit:

"Het feit dat hij nu met een bepaalde bedoeling Paul Auster was - een bedoeling die steeds belangrijker voor hem werd - fungeerde als een soort morele rechtvaardiging voor de hele komedie en ontsloeg hem van de verplichting zijn leugen te verantwoorden."

Te lang om over te typen is een hele verhandeling over Don Quichot, niet voor niets met dezelfde initialen als Daniel Quinn. Kort gezegd: ook daar doet een schrijver alsof hij het niet zelf schreef, maar alsof hij een manuscript gevonden heeft en dat slechts zo waarheidsgetrouw mogelijk weergeeft. Met andere woorden: Paul Auster als Cervantes, Daniel Quinn als Don Quichot!

Het tweede verhaal, Schimmen

Dit gaat over een prive-detective (Blauw) aan wie door de man (Wit die hij overigens nooit te zien krijgt) gevraagd wordt een man (Zwart, mooi als tegenpool voor Wit) in de gaten te houden. (Trouwens, alle namen zijn kleuren in het verhaal). Er is een appartementje voor hem gehuurd tegenover dat van degene die hij in de gaten moet houden. Blauw geeft zijn eigen leven op (ook zijn verloofde, hoewel dat meer een kwestie is van langzaam doodbloeden) en betrekt het appartement. Elke week rapporteert hij wat Zwart doet. En wat doet die dan? Eigenlijk niets, die zit op zijn beurt de hele dag achter de typemachine. Na een aantal maanden besluit Blauw om Zwart te benaderen. Hij verkleedt zich en knoopt een praatje aan. Pas jaren later, want zolang duurt de opdracht al, gaat hij zelfs aan de deur van Zwart bellen en doet zich voor als borstelverkoper om zo een blik te kunnen werpen op de schrijfselen van Zwart. En wat schetst zijn verbazing als blijkt dat zijn eigen weekrapportages op het bureau van Zwart liggen? Wie houdt nu wie
in de gaten? De ontknoping van dit verhaal is vrij abrupt, maar past wel in het geheel van de drie New York verhalen over schrijvers die over schrijvers schrijven en detectives die detectives achterna zitten.

(ik moet gelijk denken aan die zin: als vliegen achter vliegen vliegen,
vliegen vliegen vliegen achterna)

De parallellen met het eerste verhaal zijn duidelijk. Ook hier gaat het om het 'woord' en de relatie met het 'zijn':

"... nooit meer verlangd van de dingen dan dat ze er zouden zijn. En tot nog toe waren ze er ook, scherp afgetekend tegen het daglicht. Ze vertelden hem duidelijk wat ze waren, en ze waren zo volmaakt niets anders dan zichzelf dat het nooit noodzakelijk was om bij ze stil te staan, ze nog eens te bekijken. Maar nu de wereld hem plotseling als het ware ontnomen is en hij niet veel meer ziet dan een vage gedaante die Zwart heet, nu denkt hij aan dingen die nog nooit bij hem zijn opgekomen en dat is hem ook gaan verontrusten."

En ook de man Blauw is een fervent honkbalfanaat, net als Quinn uit het eerste verhaal.

Enkele korte citaten die de essentie van dit tweede verhaal weergeven:

"Want terwijl Blauw Zwart aan de overkant bespioneert, is het net of hij in een spiegel kijkt, en blijkt hij niet alleen naar iemand anders te kijken maar ook naar zichzelf."

"In zekere zin heeft een schrijver geen eigen leven. Zelfs als hij ergens is, is hij er niet echt. Ook een Schim. Precies."

Het derde verhaal: de gesloten kamer

Alweer een schrijver is de hoofdpersoon. Hij wordt op een dag gebeld door Sophie Fanshawe die hem vertelt dat haar man verdwenen is. Deze man, Fanshawe (hij krijgt in het verhaal geen voornaam) dus, die doodgewaand wordt, heeft een omvangrijk oevre nagelaten, alles ongepubliceerd. In zijn afscheidsbrief heeft hij aan de zwangere Sophie gevraagd zijn jeugdvriend op te sporen en de beoordeling op publiceerbaarheid aan hem over te laten.

De Ik-persoon leest alles, vindt het fantastisch en zorgt ervoor dat de werken gepubliceerd worden. Inmiddels zijn hij en Sophie verliefd op elkaar, trouwen en het lijkt een 'en ze leefden nog lang en gelukkig verhaal' te worden. Tot zover was ik gisterenavond en ik vroeg me af of ik het niet verder ongelezen terug moest brengen. Maar toen! De ik-persoon krijgt het verzoek een biografie over Fanshawe te maken en komt tot de ontdekking dat Fanshawe nog moet leven, maar niet gevonden wil worden. De ik-persoon neemt hier geen genoegen mee en zet zijn gelukkige huwelijk op het spel door achter Fanshawe aan te jagen. Op het moment dat hij dat, na een hoop ellende, op wil geven, krijgt hij een brief van Fanshawe. Die wil hem spreken, vanachter een gesloten deur. Het einde verklap ik niet, maar daarin worden beide eerdere verhalen uit de trilogie op een meesterlijke manier verwerkt. Prachtig, prachtig.

Tot slot nog enkele citaten: Enkele verwijzingen naar het eerste verhaal:

"Geholpen door haar schoonmoeder, die aanbood de kosten te betalen, verzekerde ze zich van de diensten van een man die Quinn heette."

"Ik snap het al. Je verwart me met iemend anders. Ik heet niet Fanshawe. Ik ben Stillman. Peter Stillman."

"Welke naam heb je gebruikt? Henry Donker."

En weer gaat het verhaal over schrijvers en de macht van het geschreven woord:

"Hij ging door met schrijven', zei ik. 'Hij werd schrijver, he?' Sophie knikte. Dat was de verklaring."

Als de uitgever de roman van Fanshawe gelezen heeft, geeft hij de volgende reactie, die m.i. ook erg op mijn reactie op deze Auster zal gaan lijken:

"Ik heb het boek meer dan twee weken geleden gelezen en het zit nog steeds in mijn hoofd. Ik kan het maar niet van me afzetten. Ik moet er telkens weer aan denken en steeds op de vreemdste momenten. Als ik onder de douche vandaan kom, op straat loop, 's avonds in bed kruip - altijd als ik niet bewust ergens mee bezig ben. Dat gebeurt niet zo vaak, weet je."

De hoofdpersoon lijkt fysiek erg op Fanshawe, en kennelijk niet alleen in dat opzicht:

"Het gerucht ging dat ik hem verzonnen had om de boel in de maling te nemen en dat ik de boeken in werkelijkheid zelf geschreven had."

Over het schrijven van de biografie, waarin moet komen te staan dat
Fanshawe dood is, terwijl we inmiddels weten dat hij leeft:

"En nu, acht jaar later, ging ik een levende man in zijn graf leggen."

En de duidelijkste link naar de samenhang van de drie verhalen van de trilogie:

Het einde staat me echter duidelijk bij. Ik ben het niet vergeten en prijs mezelf gelukkig dat ik dat in elk geval heb vastgehouden. Het hele verhaal draait om wat er aan het einde gebeurde, en als dat einde nu niet in me zat, had ik niet aan dit boek kunnen beginnen. Hetzelfde geldt voor de twee boeken die hieran voorafgaan: Broze stad en Schimmen.

En tot slot iets onder een

V

E

R

K

L

A

P

P

E

R

Als Zwart en Blauw op straat een praatje maken, vertelt Zwart over
Hawthorne (ik neem aan de Nathaniel Hawthorne van de Scarlet Letter) en zegt dan iets:

"Na zijn afstuderen keerde hij terug naar het huis van zijn moeder in Salem, sloot zich op in zijn kamer en kwam er twaalf jaar niet uit."

Grappig dat ik dit geezelsoord had, dit is belangrijke informatie voor het derde verhaal, waarover later meer. In ieder geval wordt hier in dit fragment ook even later nog verwezen naar een verhaal van Hawthorne over een man die jaren zoek is geweest en op een dag terugkomt en gewoon naar binnen gaat. Einde verhaal. Zou dit wellicht een hint kunnen zijn naar het einde van dit verhaal? Dat Blauw ook terug kan gaan naar het leven van voor deze jarenlange opdracht? Is Fanshawe Blauw? Is Quinn Blauw en dus Fanshaw? Wie is wie?

Else

Nog meer over dit boek....: 

'Orakelnacht' van Auster stond op de leeslijst van de Boekgrrls voor maart 2005. Hier de aanbevelingvoor dit boek.

Paul Auster
The Definitve Website
"Writing is no longer an act of free will for me, it is a matter of survival."

Een website gemaakt door een fan.
De FAQ van deze site geeft aparte informatie over de schrijver, waarvan het verhaal over de Turkse fan die, op bezoek in Brooklyn, de schrijver probeert te vinden een hele leuke is en doet denken aan iets uit een boek.

FAQ: Should I get in touch with Paul Auster?

Here's a tale supplied by oppositesteve from Austerland which may give some insight into the answer to this question. It was in The Times and was called 'The author, his fan and a pack of Turkish cigars'. 

To Paul Auster, it must have seemed like a scene from one of his own noirish novels. As he strolled out of his Brooklyn brownstone one recent morning in search of an espresso to kickstart the writing day, he noticed the lampposts had been festooned with photocopied posters. Expecting the usual reward notice for a missing pet or details of a local jumble sale, he stopped to read one and got a surprise. The posters were addressed specifically to him. "To Mr Paul Auster," they read. "I have been wandering up and down the Park Slope with a pack of Turkish cigars I brought over for you, expecting to run into you. But it seems this method is not going to work. So if you read this message, could you please contact me." The signatory, E. Turkgeldi, had left his e-mail address, which Auster noted. As Auster would soon find out, Turkgeldi is a medical student and a fan of the writer. On holiday in New York from his native Turkey, he had brought the cigars with him as a token of his appreciation. Having learnt from a bookjacket that Auster lived in Brooklyn, he sat down and, after studying the author's work, alongside a map, calculated where he thought he might bump into him. "I dreamt of meeting him somehow," he tells the latest edition of The New Yorker. "I didn't imagine a long conversation, but maybe I'd just run into him." With his holiday running out, and no accidental meeting, he resorted to flyers, unwittingly posting one just outside the writer's home. Auster, not on e-mail himself, asked the local bookshop if he could use its address. They agreed that the cigars could be left at the store, which they were - the next day. "What I admired about the way he approached me," Auster says, "was the discretion of it, respecting the shyness of a writer and making a very kind gesture at the same time." The two men have now started a correspondence and Turkgeldi has begun writing short stories. With such determination, he will go far."

schrijver: 

boektitel: 

New York trilogie

isbn: 

9789029567190

genre: