Het Bijzondere Etentje van Marion


Vanmiddag, zondag 26 november, verzamelden zich 15 grrls in restaurant Perron Oost in Utrecht om Marion te eren en om haar erfenis op te snoepen. We dronken, lachten, aten en mede door het prachtige verhaal van Bernique en dito gedicht van Edith huilden we ook. Ikzelf (bijnaam Kraantje Lek) heb op een iets luchtiger manier Marion herdacht.

Wat is de boekgrrls toch een bijzondere groep vrouwen.

Dag Marion, dank voor deze gift.

gurls, gurls... (bij ontroering komt mijn Schotsgrrl accent even heel
sterk terug: heeft zondagsemeerijder Karin ook helaas mee moeten maken tijdens een ongelukkige bijna aanvaring met een ongeduldige medeDomgrrl in het verkeer...) Ach ja, een beetje bizar vond ik het allemaal wel, een etentje, vOOr Marion, geregeld dOOr Marion maar dan wel zOnder Marion. Ik ben in ieder geval blij dat ik erbij was.


Met 15 grrls zaten wij aaneengebreid aan twee tafels. Geen ronde tafel dus geen mogelijkheid om de uitersten te spreken, daar ik zelf aan een
uiteinde zat. In het hoekje Else, Chanou, Yvonne en ik hadden we het over
van alles, van verkiezingsuitslagen en burka's tot teveel drinken (?!) of
daar juist nooit last van hebben. Tot Bernique begon te spreken, want
toen waren we stil. De omliggende tafels met luid sprekende mensen trokken
zich er weinig van aan om het maar neutraal te zeggen. Na Bernique kwam
Edith met een gedicht dat vrij kort was en -zie bovenstaande -niet geheel
geluidloos begeleid werd. Daarna Else met herinneringen aan Marion . Mooi
zoals Wittevrouwen, tomtom en boekgrrl zijn samenkwamen in één verhaal. Er
werd een traantje weggepinkt en daarna bleef het even stil aan de tafels.
Na de thee en veelvuldig groeten gingen we allerlei kanten op. Ik heb nog
even met Ine, de zus van Marion, kunnen praten, die ik hiervoor nog niet
ontmoet had. Ook zij vond het een waardevolle avond geweest.


(het verhaal van Bernique)

18.52 - Utrecht-Enschede - intercity

Als gewoonlijk is het een gedrang van jewelste voor de treindeuren. Ik
moet er wel in meebewegen, maar mijn gedachten zijn er niet bij. De
geërgerde blikken van uitstappende mensen die geen ruimte krijgen, zouden
me normaal een gevoel van gêne geven. Nu word ik te veel in beslag genomen
door het beeld dat ik bij me draag. Marion, gekluisterd aan haar stalen
ziekenhuisbed.

Ik herken Marion niet onmiddellijk. Met Else blijf ik aarzelen in de
deuropening. Pas als ze haar hoofd naar ons toedraait herken ik Marion's
mond in de vleesmassa die haar gezicht geworden is. Daarna haar ogen.
Marion glimlacht en zegt iets. Het dringt niet tot me door wat, zozeer ben
ik bezig in mijn hoofd met het beeld van Marion in dat bed. Ik probeer
haar te fotoshoppen, terug in de Marion die ik ken. Het lukt maar
gedeeltelijk. Medicijnen en chemokuren hebben hun onbarmhartige werk
gedaan. Haar schedel is kaal, op een geringe bedekking van grijze
stoppeltjes na. Haar buik is gezwollen, een wit t-shirt spant er omheen.
Deerniswekkend dunne polsen en vingers. Maar haar mond lacht Marion's
lachje. Haar stem klinkt zo zacht als altijd. Haar ogen staan alert achter
een nieuwe trendy bril met rechthoekig zwart montuur.

Van Utrecht naar Amersfoort zat ik op een smalle plek, met maar een half
raam om naar buiten te kijken. Nu de trein stopt schiet ik naar de
overkant van het gangpad, waar iemand is opgestaan. Opgelucht strek ik
mijn benen. Langs het grote raam, buiten op het perron, rennen de mensen
voorbij. Een oudere man kust voorzichtig zijn vrouw op haar wang. Vlak
onder mijn raam neemt een jong stel afscheid. Innig omhelst, hun lichamen
zo strak als maar kan tegen elkaar gedrukt, en gulzige, open monden.
Terwijl de trein wegrijdt komt een vrouw tegenover mij zitten. Ze zet een
boodschappentas op de zitplaats naast haar. Bovenop ligt een plastic zak
met grote, sappig uitziende kersen. Nadat onze blikken elkaar even
gekruist hebben kijk ik weer weg, naar buiten. Nieuwbouwwijken aan de rand
van weilanden trekken in nog kalme gang voorbij. Door alle opengedraaide
bovenramen waait een warme wind binnen. In de ruit zie ik mijn
overbuurvrouw weerspiegeld. Onduidelijke gelaatstrekken door het vuil. Ze
zou iedere vrouw kunnen zijn, maar ik zie Marion. 'Spiegelbeeld, vertel
eens even ben ik heus zo oud als jij...' Verder kom ik niet. Maar het
tweede couplet begon zo: 'Spiegelbeeld, 'k kan je haten Want je geeft geen
dag terug Waarom gaan toch al die jaren...' over in kanker in m'n rug...
rijm ik er wrang achteraan.

Else heeft voor een groot zonnegeel boeket gezorgd. Marion houdt van
bloemen en is in kleine kring beroemd om haar schitterende stadstuintje.
Nu worden oude bloemen weggehaald, ons boeket moet goed in het zicht
staan. Er wordt geschoven met de tomatenplant in de vensterbank, die ook
te zien moet blijven. Kleine ronde tomaatjes pronken met hun dieprode
kleur. 'Ze doen het goed, ik eet er steeds een paar, erg lekker,' zegt
Marion trots. Op haar buik wiebelt een plastic doosje met nog een paar
kersen erin. Groot en sappig. 'Die eet ik nog op,' zegt ze. Behalve paarse
vlekken van de kersen zie ik ook chocoladevlekken op het t-shirt, gemorste
hagelslag van haar boterhammetjes. 'Ik mag niet meer rechtop komen,' zegt
Marion, 'ik moet alles liggend doen.'

Schuddend en met knersende wielen loopt de trein Apeldoorn binnen. De
vrouw tegenover mij staat op, pakt de tas op, knikt even naar me, en
vertrekt. Een jong meisje neemt haar plaats in en grijpt onmiddellijk naar
een mobiele telefoon. De aanhef is een lange uithaal: 'Hááái....
haaallóóó... Ik zit in de trein en ik dacht ik bel je nu maar terug, ik
had het vandaag zóóó druk weet je... ' Halflang, lichtblond haar, topje
onder openstaande blouse, strakke rose kuitbroek. Terwijl ze in de
minuscule hoorn praat, graait haar andere hand een paar platte schoenen
uit de tas die ze bij zich heeft. Zonder hapering in haar stem en zonder
mij een blik waardig te keuren verwisselt ze haar schoenen. Ik draai mijn
hoofd weer naar het raam. Nu is zij het die ik aan de buitenkant zie
zitten. Telefoontje aan haar oor gekleefd, alweer met iemand anders in
gesprek. Haar vrije hand speelt met een krul in het dikke haar. Het beeld
van het meisje vervaagt. Marion schuift ervoor. Haar lippen bewegen. Haar
hand gaat naar haar schedel.

Toen ik Marion belde voor mijn bezoek ging de toon lang over. Ik wachtte,
en al die tijd was ik bang dat ik haar uit een dommel zou halen. Een klik.
Stilte. Gestommel. Licht gerinkel. Van glas? Tenslotte de zachte stem van
Marion: 'Ja, met Marion.' Ik wist al dat er voor haar geen glijden van
vingers door dik, grijzend haar meer mogelijk was. Toen, aan de veilige
kant van de telefoon probeerde ik mezelf voor te stellen met een kaal
hoofd. Ik rilde. Vanmiddag gaat Marion's hand regelmatig naar haar
schedel, hier krabbend, daar krabbend. 'Ja, af en toe jeukt het daar een
beetje...', zegt ze. Haar toon is vol zelfspot. Ze laat Else en mij een
kleurig sjaaltje zien van rekbare stof, dat ze meestal om haar hoofd
windt. Maar vandaag is het veel te warm. Vijftig minuten later aai ik haar
over haar hoofd en kijk neer op bergjes witte schilfers tussen de
stoppels. Maar mijn vingers raken haar wang, glad en zacht als pasgeboren.

Over de spoorbrug steekt de trein de IJssel over, met een metalig ratelend
geluid. Genietend kijk ik die paar ogenblikken uit over de glinsterende
rivier met z'n ruime bochten, het stuk langs de uitgestrekte kade van
Deventer en de lange rij huizen, de uiterwaarden. In Deventer stapt het
jonge meisje uit. Ik zie het in de ruit, ik kijk niet naar haar. Ook
uitstappen doet ze pratend in haar telefoontje. De trein raakt leger, maar
er komt weer een vrouw tegenover me zitten. Na een knikje bekijk ik haar
in de spiegel van het raam. Ik zie dat ze een tijdschrift pakt uit haar
tas. Mijn boek ligt sinds Utrecht open op dezelfde bladzij. We vertrekken.

Ik vertel Marion dat ik het erg druk heb gehad. Dat ik de afgelopen weken
zo'n beetje heel Nederland doorkruist heb, door allerlei afspraken die
elkaar opvolgden. 'O,' zegt Marion, 'wat mooi dan dat jij dit nog voor mij
doet.' Even ben ik in de war. Dat ik nog in haar plaats door Nederland
trek? Nee, ze bedoelt natuurlijk mijn bezoek. Ineens schaam ik me. Else
verandert van onderwerp. Marion's oogleden zakken steeds vaker over de
diepliggende ogen. Ze wordt moe. Ze geeft toe als Else zegt dat het lang
genoeg geweest is. 'Kunnen we nog iets voor je doen?,' vraagt Else. 'Eh...
' 'Je appelsap aangeven?' 'Eh... ' Je tafeltje dichterbij schuiven?' vraag
ik op mijn beurt. 'Eh... ' Misschien het gordijn dichter trekken?' vraagt
Else weer. 'Eh... ' 'De verpleging roepen en zeggen dat je straks je
avondjurk aan wilt!' zeg ik stoutmoedig. Ze lacht. Ik kan zien dat ze het
eigenlijk wil uitschateren.

'Mooi Ietje Fietje trek je baljurk aan
dan zullen wij samen naar het bal toe gaan!
Nee mijnheer, ik dank u zeer, ...
voor mij geen polkadansje meer!'
Het wijsje blijft door m'n hoofd spoken terwijl we van station Almelo
vertrekken. In Almelo stapten meer mensen uit dan ín de trein. Maar mijn
reisgenote is blijven zitten. In de ruit draait ze haar hoofd om naar
buiten te kijken. Zij moet mij nu ook gespiegeld zien. Via buiten kijkt ze
me recht aan, lijkt het wel. Gauw richt ik mijn blik op een groepje bomen
in de verte. Die inwisselbaarheid van gezichten, van mensen. De ene mens
schuift schijnbaar moeiteloos voor de andere. Mensen gaan dood, in
dezelfde milliseconde worden mensen geboren. De wetmatigheden van de
natuur. Geen houden aan. Wat er tussenin toe doet is liefhebben. Zoveel en
zo goed mogelijk liefhebben. Sporen uitzetten in de geest van hen die
blijven en die we liefhadden. Het kleinste sprankje liefhebben ligt nog
besloten in de laatste zucht.

Ik kan merken dat Marion liefheeft, vanmiddag. Ze houdt van Nel, die
bloemen aan het verversen is, als Else en ik binnenkomen. Ze houdt van het
uitzicht op de bovenste etage van het ziekenhuis, boven het groen van
Utrecht. Ze houdt van haar tweelingnichtjes, die tante Jon zeggen, haar
koosnaampje van vroeger. Ze houdt van haar vriendinnen van het UMC, het
groepje van acht dat jaarlijks met elkaar uit eten gaat 'tot iemand roet
in het eten gooide'. 'Dit jaar zal het zijn op... wat is het ook weer...
dit jaar... wacht even... dit jaar op... eh, 26, ja, 29 september...
geloof ik... eh, had ik het nou met jullie over boeken?' We lachen
alledrie. Ze houdt ook van ons.

De trein nadert Enschede. Ik verzamel mijn spullen, net als de vrouw
tegenover mij. Hoewel we samen gereisd hebben en dezelfde woonplaats
hebben, weten we niets meer van elkaar dan de kleren die we dragen. Marion
ligt op een afstand van een uur en drie kwartier, onbeweeglijk in een op
de rem gezet bed. Maar in een parallelle wereld achter de ramen reisde ze
met dezelfde snelheid van de trein mee. De intercity komt knarsend tot
stilstand. Enschede is de laatste halte, maar mijn leven spoort hier
verder. Bedrukt én opgelucht stap ik uit en haal mijn fiets. Thuis wacht
iemand die ik nog kan liefhebben.

Bernique Touw-Smits, juli 2006


(het gedichtje van Edith)

DAG PRACHTMENS *

opstandig was hij heel zijn leven
dat lege graf die derde dag
was te verwachten

jij legt je neer
bij wat moet komen
geen vader roep je aan

zo zal ik je behouden
als je bent gegaan

* uit de hertaling van de Mattheus Passie door Jan Rot

Edith de Gilde,
juli 2006


In Memoriam

 
Boekgrrls

Laatste keer bijgewerkt: 03/12/06  Eisjen

Terug naar top pagina