De titel zegt het al, het gaat over het leven van de inmiddels 77 jarige
Joop Waardeloo. Een waardeloos leven zegt hij zelf. Joop groeide op in
een volksbuurt in Rotterdam. Samen met zijn broers en zussen woonden ze
in een piepklein woninkje (één kamer) met bedstee. Moeder neemt het met
de zeden niet zo nauw. De inwonende ome Dorus deelt vaak het bed met
moeder. Joop komt daarachter, vertelt het zijn vader en ome Dorus wordt
het huis uitgezet... om even later weer terug te zijn want Joop zorgde
wel voor de extraatjes als sigaretten enz. Joop is geen studiebol, heeft
feitelijk een hekel aan school en spijbelt enorm veel. Hij werkt her en
der als kind om het huiselijk inkomen wat te verhogen. Vader zit in de
steun en drinkt bijna al het steungeld op. Moeder heeft ook weinig
interesse in haar kinderen, ze heeft meer aandacht voor haar eigen
pleziertjes en is eveneens vaak in het café te vinden. Joop begint met
zijn eerste kleine inbraakjes totdat hij opgepakt wordt, dan gaat het
eventjes goed en begint hij opnieuw. Het wordt een man van 12 ambachten,
13 ongelukken. Vaak door eigen schuld. Als hij al een goede baan heeft
verpest hij het steeds opnieuw omdat hij het stelen niet kan laten. Het
boek gaat in sneltreinvaart door het leven van Joop en hangt aan elkaar
van verhalen over baantjes, ontslagen worden, in de gevangenis zitten
enz.
Joop zijn start was natuurlijk niet geweldig met een zuipende vader en
een moeder die alleen aan haar zelf dacht. Maar wat mij wel irriteerde
is dat Joop zichzelf zo zielig vindt... Ja ho, denk ik dan, als je
mensen in elkaar slaat, van alles uitvreet dan weet je welk risico je
loopt, en als je dan ontslagen of betrapt wordt moet je ook niet lopen
klagen dat je zo'n pech hebt...
Het is smeuïg geschreven, je vliegt door het verhaal, Joop vertelt ook
eerlijk over de minder leuke kanten van zichzelf, maar als je het uit
hebt dan heb je het ook uit. Je hebt over het leven van een onbekende
scharrelaar gelezen en dat is het. Het maakt verder geen diepe indruk.
Misschien mag ik zo niet oordelen over dit boek, de man is 77 en dit is
zijn eerste boek, maar ik heb betere boeken gelezen van mensen die pas
op latere leeftijd een boek schreven. Ik zie bij Joop Waardeloo een man
voor me die in gezelschap uitstekend deze verhalen kan vertellen want
het was wel een enerverend en rauw leven waar inderdaad veel over te
vertellen valt. Dan beleef je denkelijk een aangename avond, je hoort de
stem erbij, ziet de uitdrukking, maar in een boek wordt het meer een
opeenvolging, een opsomming van louche handeltjes met de gevolgen
daarvan.
Dettie
februari 2007
Ondertitel:
het rauwe leven van Joop Waardeloo. (met foto's) De heer Waardeloo is
hier zelf aan het woord. Alsof hij tegenover de lezer zit, lui
achteroverleunend in zijn makkelijke stoel, iets te drinken en te roken
bij de hand, vertelt hij het verhaal van zijn leven. Hij speelt met zijn
naam,
Waardeloo. Maakt er Waardeloos van, hetgeen hem ook best wel vaak in het
gezicht gegooid zal zijn, als je dat levensverhaal hoort, pardon..leest.
"Ik ben Joop Waardeloo, geboren op 31 juli 1928 in de Van Speijkstraat
nr
52, eerste verdieping, te Rotterdam. Ik ben nu 77 jaar, en het was beter
geweest als mijn vader zijn kwakkie op het fornuis had gespoten, dan zou
mijn leven met een sisser afgelopen zijn geweest. Want die achternaam
Waardeloo, daar kan een groet S achter: waardeloos, dat is mijn leven
geweest."
Dit zet meteen de toon: een beetje cynisch, een tikkie zelfmedelijden,
maar
ook bravour.
Wat dan volgt geeft een aardig beeld van een Rotterdamse belhamel. Zijn
vader is een slapjanus. Hij is werkloze van beroep, en dan ook nog een
die
zijn uitkering grotendeels verzuipt. Zijn inwonende broer gaat met zijn
vrouw naar bed, de vader weet het, maar doet niets, want behalve steun
van
de gemeente Rotterdam is de steun van de broer hard nodig om het gezin
van
zeven personen in leven te houden. Joop leert ook al snel hoe hij aan
voedsel of aan geld moet komen, hij wordt een kleine crimineel, en
ontkomt
ook niet aan gevangenisstraf, al is dat zolang hij minderjarig is een
opvoedingsgesticht.
Hij krijgt nauwelijks tot geen scholing, wat vooral te maken heeft met
het
feit dat leren en stilzitten aan hem niet besteed is. Er werd in die
tijd
vrij snel slaag uitgedeeld op school, iets wat deze jongen niet pikte.
Het
liep van kwaad tot erger, en dat gold ook voor het leven dat hij daarna
leidde. Hij ging van het ene baantje naar het andere, allemaal zwaar,
vaak
gevaarlijk werk. En helaas: zag hij een kans om wat achterover te
drukken,
dan deed hij dat. Vooral in de oorlogsjaren heeft hij zo het gezin
steeds
aan voldoende eten geholpen.
Met zijn eigen gezin ging het allemaal niet veel beter: ook toen was het
vallen en opstaan. Maar opstaan deed hij altijd weer, niet kapot te
krijgen
die man! Hij betuigt daarvoor zijn dankbaarheid aan zijn vrouw, Jopie,
met
wie hij ruim vijftig jaar samen is.
De toon van het boek deed me erg denken aan een radio-interview. Alsof
het
verhaal dat hij vertelt opgenomen is en zo van het bandje uitgeschreven.
Dat
heeft wel wat.
Misschien dat hij zijn leven graag anders gezien had, maar ondanks alle
ellende klinkt er toch ook wel een beetje trots doorheen. 'Kijk mij, ik
heb
het toch maar gered'.
Ik heb het met plezier gelezen, vooral ook omdat het een beeld geeft van
Rotterdam in de vooroorlogse tijd en de bezettingstijd, gezien door de
ogen
van een echt Rotterdams schoffie.
Marjo