Mijn waardering voor de auteur Maarten ’t Hart dateert van zijn roman
Lotte
Weeda en is nog pril. De mens Maarten ’t Hart heb ik al jaren op vele
manieren gevolgd, in kranten, op de televisie en radio. Daardoor leer je
iemand toch een beetje kennen. Zijn gereformeerde wortels in zijn
geboorteplaats Maassluis, zijn liefde én kennis voor muziek, voor Bach
en
Mozart (‘Mozart en de anderen’ ligt klaar), zijn liefde én kennis voor
de
natuur, zijn taligheid en zijn onafhankelijke denkwijze.
‘Het psalmenoproer’ staat bol van al die typische ’t Hart liefdes.
Sterker
nog, de hoofdpersoon Roemer Stroombreker zou maar zo een voorvader van
’t
Hart kunnen zijn. Dat maakt het boek sympathiek en is tegelijkertijd een
zwakte. Het is volgens het omslag de eerste historische roman van ’t
Hart.
Nu zijn de jaren ’50 van de vorige eeuw niet de donkere middeleeuwen,
maar
toch wel degelijk historie en in die tijd speelt ‘Het woeden van de
wereld’.
Misschien beoordeelt men dit boek meer naar de vorm: een whodunnit. Het
Psalmenoproer beslaat de periode van 1739 tot en met 1811 en dat is
inderdaad echt geschiedenis.
Voor het verhaal citeer ik even de achterflap:
“In 1773 werd er in de
gereformeerde kerken in Nederland ter vervanging van de eeuwenlang
gezongen psalmberijming van Petrus Datheen een nieuwe berijming
ingevoerd. Er was verzet, maar niet grootschalig. Anders werd dat toen
men ook de wijze waarop de psalmen gezongen werden, wilde reformeren.
Het was gebruikelijk de psalmen uiterst langzaam te vertolken;
kerkgangers mochten zelf versieringen aanbrengen en vrijelijk uithalen
toevoegen of eindnoten lang aanhouden. Deze zogenaamde lange zingtrant
wilde men vervangen door een korte. Overal in Nederland sloeg de vlam in
de pan. Dominees werden met stoven bekogeld, kerkvoogden bedreigd. In
Zeeland kwam het tot ernstige ongeregeldheden, maar de grootste
psalmenoproeren deden zich voor in Vlaardingen en vooral in Maassluis.
Uiteindelijk moest de baljuw van Delft er met een troepenmacht aan te
pas komen om daar de orde te herstellen."
In deze maalstroom volgen we het kleine jongetje Roemer Stroombreek die
al
jong valt voor Anna de nettenboetster, maar moet trouwen met de pronte
Diderica Croockewerff. Dit huwelijk blijft kinderloos, maar Roemer
krijgt
wel een zoon bij Anna na een verpozen op de dijk. Die zoon is een van de
grote raddraaiers. Hij zal echter nimmer te weten komen dat hij de zoon
is
van Stroombreek.
Wie kan het zich nog voorstellen dat de zangtrant van psalmen aanleiding
was
voor rellen? Honger, ja! Onrechtvaardigheid, zeker! Maar dit?
“Juist omdat de aanleiding zo futiel lijkt, is grote omzichtigheid
vereist.
Juist dan is er meer aan de hand dan men op ’t eerste gezicht denkt.
Juist
dan weet ’t grauw zelf amper waarom ’t woedt, en wordt de furie gevoed
door
dieper gelegen, waarschijnlijk reeds jaren sluimerende grieven, waarvan
zelfs degenen die ze koesteren amper weet hebben tot het moment waarop,
zoals indertijd bij de De Witten, genadeloze, opgehitste beschaarders
ogenschijnlijk gewetenloos en huiveringwekkend bruut hun gram halen.’
Ja, het psalmenoproer, was een opstand van `verpauperde luyden' tegen
`voorname meesters'. Arm tegen rijk. Tegelijkertijd laat ’t Hart in zijn
boek de teloorgang van de beug- en haringvisserij zien door de
zeeoorlogen
met Engeland.
’t Hart heeft zich bediend van historische primaire en secundaire
bronnen.
Vaak citeert hij letterlijk hieruit, omdat hij niet zozeer een roman
wilde
schrijven, alswel een documentaire roman. De namen zijn historisch.
Sommige
teksten komen rechtstreeks uit de bronnen. Het taalgebruik is dus her en
der
aardig archaïsch. Als er geen bron is, dan is er nog altijd de fantasie
en
het taalgevoel van ’t Hart om zichzelf erin te voegen. Dit is dan wel
één
van de hoogtepunten:
“Ge wilt dat ik u uitmelk? Da's pure onnatuur! Dan zoekt ge maar een
ander.
Wat denkt ge wel? Laatst had ik ook al zo'n opgepronkte heer die wou dat
ik
z'n boegspriet uitschudde. Ge houdt me toch niet voor een nachtloopster?
Zuiverder dan een maagd ben ik. Weet wel dat ik gezocht ben, want wie
met
mij op de stronk verkeert, geneest juist van een druiperdje, dat is hier
in
't bos alom bekend, en dan wilt ge... nee, vurig hondje, daaraan begin
ik
niet, handcatechisatie, het Wilhelmus met de vuist... hoe durft ge mij
daartoe te persuaderen?”
De Nederlandse literaire kritiek was ernstig verdeeld over het
historische
uitstapje van ’t Hart. Ik kan het me voorstellen. Het verhaaltje rond
Roemer
is dun. ’t Hart voegt wat Mozart (Moot Sart), Beethoven en Napoléon toe
om
gewicht in de schaal te leggen. Hij rommelt met bijbelpassages, laat het
schuifuitje kwinkeleren en voert een 18e eeuws anti-rookbeleid.
Tegelijkertijd leest het boek als een trein, is op elke bladzijde
voelbaar
met hoeveel plezier en accuratesse ’t Hart zich in de geschiedenis heeft
gestort en is het een verhaal met een bite, dat helaas een beetje als
een
nachtkaars uitgaat. ’t Heeft mij niet gedeerd, ik dank Maarten ’t Hart
voor
de uren pure leesvreugde.
yvonnep