Deze roman, bijna een novelle, dateert uit 2000 en heeft als ondertitel:
Een lang weekend in de Ardennen.
Het verhaal:
Een jonge journalist, Matthias Crone, heeft als hobby het bestuderen van
wolven. Als hij een interview leest met de pianiste Edith Waldschade,
waarin ter sprake komt dat zij wolven houdt op haar landoed in de
Ardennen, is hij dan ook op slag geïntrigeerd.
Later doet zich de gelegenheid voor om naar het desbetreffende landgoed
af te reizen. Daar ontmoet hij niet alleen Edith, maar ook haar voor
oude, folkoristische, gebruiken levende zus met diens man, nogal een
uitvreter, en hun naar een opwindend leven snakkende dochter. Daarnaast
is er nog de halfbroer van de twee zussen, die op jonge leeftijd door
hun vader in de steek is gelaten, naar hij beweert omdat hij niet de
juiste (Arische) raskenmerken had. Wat was dat voor een man, die
geleerde vader? Een nazi avant la lettre of een naieveling op zoek naar
zijn Noordse wortels? Duidelijk is dat zijn dochter Edith haar liefde
voor wolven van hem heeft geërfd.
Als Matthias arriveert blijken Ediths wolven er niet meer te zijn. Zijn
ze ontsnapt, of zijn ze met opzet verjaagd?
Matthias besluit zich niet te bemoeien met het familiegebeuren, maar
zich te storten op de omvangrijke wolvenbibliotheek die op het landgoed
aanwezig is. Kan hij het volhouden om afzijdig te blijven?
Ik heb weer genoten van dit boekje van Haasse. Ze gebruikt een
bijzondere manier van het verweven van de verschillende verhalen. De
delen die vanuit het perspectief van Matthias zijn geschreven, zijn
eigenlijk rechttoe-rechtaan verhalend. De gedeelten waarin Edith met
haar halfbroer praat, zijn op een toneelachtige manier weergegeven, met
aanwijzingen over houding, reacties en omgeving tussen haakjes. En
daartussen door zijn er brieven, krantenartikelen, elk in een eigen
stijl. In het begin bevreemdde me dat wel, maar in het verhaal blijkt
het eigenlijk wel functioneel. Elk brengt namelijk zijn eigen sfeer mee.
Enkele citaten:
"(...), hangt een reusachtig doek van een Duitse schilder
uit de negentiende eeuw, die nu totaal vergeten is, terecht denk ik.
Met het talent van een Caspar David Friedrich of zelfs een Alfred
Bocklin, had hij een groots kunstwerk kunnen scheppen. Nu overtreft
zijn bedoeling zijn vermogen."
Het schilderij betreft de sage 'Fenrir':
"Er komt hier nooit iemand die weet wat dat schilderij voorstelt.
En als ik het uitleg, merk ik dat die oude sage de mensen niets zegt.
De verchrikkelijke oerwolf die de zon verslindt. Het begin van een
lange nacht, een ijstijd. Maar niet het einde van de wereld. Er
wordt een nieuwe zon geboren. Alles herleeft, mens en dier, goed en
kwaad. En dus ook Fenrir. Het is een eeuwige kringloop."
Nu ik dit weer lees, sla ik mezelf voor het hoofd dat ik nog niet 123
had opgemerkt dat de halfbroer van Edith natuurlijk Fenrir moet
voorstellen. Tsjonge, jonge wat een bord voor m'n kop!