C.O. Jellema: In de koude voorjaarsnacht


In de koude voorjaarsnacht

Je denkt symbolen uit. Telkens dat wonder
hoe jou iets invalt bij de dingen die
je ziet. Wat er op wijst: je kunt niet zonder.
Jouw rêverie.

Verdichtingen. Verboden op te lossen.
Wat het betekent staat er maar eenmaal:
zo zingt 's nachts in brandnetelbossen
de nachtegaal.

Jouw rêverie: de leemte in te vullen
die elk ding is. Je zet jezelf te kijk.
Een nachtegaal die niets blijkt te onthullen:
onsterfelijk.

Symbool voor wat? Een parelzang waartegen?
Een ogenblik triomf en dan verval.
Verraadselingen. Die dat juist verzwegen:
jij wist het al.

En toch, je wist het al, verbintenissen. 
Home-made allicht. Daarom hopeloos heel.
Waarin je bent. Je kunt jezelf niet missen,
als woord te veel.

Maar ook die ander heb je ingesponnen:
een mens valt samen met een beeld in taal.
Blijft, ongezien gehoord, onoverwonnen,
de nachtegaal:

er is geen houden aan- jij wilt behouden,
onuitgesproken, maar je spreekt het uit -,
wat rest jou als zo'n vogel in de koude
voorjaarsnacht fluit?

Je denkt symbolen uit. Verzingt de vragen.
't Mooist is altijd wat daarover weer zwijgt,
een beeld om niet, dat in zchzelf voldragen
jou overstijgt.

C.O.Jellema (1936-2003)
Gedichten, oden, sonnetten. Amsterdam, 1992
Gelezen in Komrij's Nederlandse Poëzie
van de 19de t/m de 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten deel II
2004, Uitg. Bert Bakker, Amsterdam

Ik begreep eerst niet veel van dit gedicht en misschien juist daarom intrigeerde het me en bleef ik het weer opzoeken en lezen. Na al dat doorlezen heb ik wel een beetje het gevoel te begrijpen wat de dichter wil zeggen, maar misschien zit ik er ook falikant naast. De tekst in hoofdletters is een letterlijke aanhaling. Per strofe heb ik geprobeerd vat op de tekst te krijgen en na de laatste strofe volgt pas of ik het mooi of lelijk vind.

Strofe 1. 
Deze strofe is een soort inleiding. Zo zit 'je' in elkaar. Ik vat 'je' niet op als het algemene en meer afstandelijke 'men', maar als 'ík' die zich niet bloot wil geven. 'Je' is veiliger. JE DENKT SYMBOLEN UIT. Je ziet iets en je geeft daar een symbolische betekenis aan. TELKENS DAT WONDER. Welk wonder? Het uitdenken van symbolen of datgene waar je een symbool bij uitdenkt? JE KUNT NIET ZONDER symbolen, het is jouw dromen over...(?)

Strofe 2. 
VERDICHTINGEN. Meer geconcentreerde gedachten over.... (?) Misschien al over een meer concreet onderwerp. Even dacht ik bij dit woord aan verdichtsels, jezelf of een ander iets wijsmaken. VERBODEN OP TE LOSSEN. Je wilt eigenlijk niet dat het werkelijkheid wordt. WAT HET BETEKENT STAAT ER MAAR EENMAAL: ZO ZINGT 's NACHTS IN BRANDNETELBOSSEN DE NACHTEGAAL. De dubbele punt geeft aan dat er een verklaring volgt, maar ik word daar niet veel wijzer van. Een lokroep uit een verborgen plek? Je zou je er aan kunnen branden?

Strofe 3. 
JOUW REVERIE: DE LEEMTE IN TE VULLEN DIE ELK DING IS. Je fantaseert over hoe het zou zijn als dat wat je mist ingevuld zou worden. JE ZET JEZELF TE KIJK. Kan figuurlijk en letterlijk opgevat worden - je maakt je belachelijk of je maakt duidelijk wie en hoe je bent. Nu zonder een dubbele punt erachter. EEN NACHTEGAAL DIE NIETS BLIJKT TE ONTHULLEN: ONSTERFELIJK. Een verlokkend mooi fluitende vogel die je alleen maar hoort en niet ziet, die niets hoeft te verklaren - hij weet niet dat hij eens dood gaat en daarom is hij onsterfelijk.Voor wat is die nachtegaal het symbool?

Strofe 4. 
SYMBOOL VOOR WAT? EEN PARELZANG WAARTEGEN? Vragen. Misschien ook: een parelzang tegen wie? Antwoord van de dichter: TRIOMF EN DAN VERVAL.VERRAADSELINGEN. Ik denk bij dit woord aan verraad en aan raadsels. Verraadt de 'je' hoe hij is en is er verwarring, zijn er raadsels over de ander en hemzelf? Want nu is er immers duidelijk een ander, de 'jij'. En die 'jij' keek door alle dingen heen die je verzweeg, JIJ WIST HET AL.

Strofe 5. 
In deze strofe denkt de 'je' over de consequenties van het alles van elkaar weten. Elkaar kennen en tot elkaar aangetrokken worden heeft VERBINTENISSEN tot gevolg. HOME-MADE ALLICHT.Zonder boterbriefje. DAAROM HOPELOOS HEEL. WAARIN JE BENT. JE KUNT JEZELF NIET MISSEN ALS WOORD TE VEEL. Moeilijk uit te leggen. Ik denk dat de verbintenis die je aangaat zonder een officieel contract een grote verantwoordelijkheid op je legt, doordat dan alleen je woord zo zwaar weegt. Alles hangt van jou af. Is de 'je' er bang voor zichzelf te verliezen in zo'n verbintenis?

Strofe 6. 
INGESPONNEN. Dat woord breng ik in verband met, inpakken, verleiden, maar ook met hersenspinsels. EEN MENS VALT SAMEN MET EEN BEELD IN TAAL. Wordt die bepaalde ander als een symbool gezien? voor wat? voor liefde? BLIJFT, ONGEZIEN GEHOORD, ONOVERWONNEN, DE NACHTEGAAL: maar ook al wil je je niet vastleggen, de verlokking wint het:

Strofe 7. 
Dan volgt de woordspeling met houden. De paradox- er is geen houden aan, het wil eruit, en - het in willen houden, het niet willen uitspreken. Dat laatste lukt dus niet. Nu wordt de nachtegaal 'zo'n vogel' genoemd. Hij is gedegradeerd. De suggestie ervan is voor mij, dat ze 'mekaar krijgen' maar dat de schitterende verlokking van liefde als symbool van onsterfelijkheid daarbij verloren is gegaan.

Strofe 8. 
Dan gaat de 'je' weer terug naar JE DENKT SYMBOLEN UIT waar het gedicht ook mee begon. De cirlel is rond. Je kunt wel weer opnieuw in hetzelfde kringetje ronddraaien, maar er wordt nu een besluit genomen. VERZINGT DE VRAGEN. Mooi gevonden woord. Klinkt ook als verzinkt. Neemt de 'je' de vragen niet meer serieus? Welke vragen? Wat beter is, een aardse vergankelijke liefde of een symbolische onsterfelijke liefde? En dan de conclusie die hij geeft: 't MOOIST IS ALTIJD WAT DAAROVER WEER ZWIJGT, EEN BEELD OM NIET, DAT IN ZICHZELF VOLDRAGEN JOU OVERSTIJGT. En nu begrijp ik het niet meer. Bedoelt de dichter: Geen vragen, zwijg maar, neem de liefde aan en ga op in wat zo groot is, geen beeld maar een echte liefde, dat jij je er klein bij voelt.

Tot zover was ik met mijn verklaring. Maar toen ik mijn eigen laatste regel las, kwam ik op een mogelijk andere betekenis van het gedicht uit. Kun je het misschien ook als een religieus gedicht opvatten? Met ongeveer dezelfde gedachtengang, maar waarin dan de ander God is? En waarin de liefde is: je bekeren? Nee, dat geloof ik toch niet. 'Home-made verbintenissen' en 'een mens valt samen met een beeld in taal' klinken nogal aards. Vind ik het een mooi gedicht? Ja, omdat het de worsteling weergeeft die iemand heeft met zichzelf, zijn aanleg en angsten. Hij is bang zich over te geven aan een ander, een band aan te gaan, omdat hij dan mogelijk zijn eigen identiteit verliest. Dromen over de liefde is zonder risico. Je wordt niet uitgelachen en je hebt geen verdriet als de liefde overgaat. Uiteindelijk geeft hij zich aan de ander over en dan blijkt dat de werkelijkheid mooier is dan alle droombeelden. Je moet niet alles uit willen pluizen en van te voren zeker willen weten, zwijg over al die vragen, en ga in het grotere geheel op. De liefdesrelatie met een levend mens, geen symbool. In zijn biografie las ik later dat hij homosexueel was en dat verklaart nog meer de angst om zich te laten kennen. Komend uit een geslacht van boeren en dominees was dat in 1956 toen hij 20 was volkomen onmogelijk, denk ik. Hij zal het zwaar gehad hebben. Uitgebreide levensbeschrijving en bibliografie op internet. Dit krantebericht verklaart al iets.

"UITVAART C.O. JELLEMA INDRUKWEKKEND
Leens - Meer dan tweehonderd mensen woonden gisteren in het Noord-Groningse Leens de laatste tocht van de vorige week overleden dichter C.O. Jellema bij. Onder de prachtige lentezon werd zijn kist uit zijn huis door zijn bekende tuin naar een zwarte lijkkoets gedragen. In een lange stoet volgden de mensen de door twee paarden voortgetrokken koets door het lege Groninger akkerland, terwijl de doodsklokken van het twaalfdeeeuwse dorpskerkje over het landschap galmden. In de door Cor Jellema zelf samengestelde liturgie veel gebeden en samenzang, natuurlijk gedichten van hem en een fragment van zijn bekende Meister Eckhartvertaling. Zijn levensgezel Klaas Noordhuis, waarmee hij nog kort voor zijn dood in het huwelijk getreden was, besloot de dienst met zeer aangrijpende woorden. C.O. Jellema is daarna in besloten kring begraven op het kerkhof van Saaksum. (Epibode, 25-3-2003)"

Leidje

Eerst kon ik er geen kaas van maken, maar na nog een paar keer lezen denk ik dat het gaat over de menselijke neiging om dingen (tevergeefs) onder woorden te willen brengen en te verklaren. Maar dat kun je niet. Iets moois als het gezang van die nachtegaal in zo'n nacht staat op zichzelf, is een mysterie in zichzelf. Je wilt daar controle over krijgen door het te benoemen, maar dat is altijd een soort zwaktebod. Een mens heeft altijd woorden nodig, beschrijvingen nodig, meningen nodig om ergens een waarde aan te hangen en zo'n nachtegaal heeft dat helemaal niet nodig, die is gewoon. Je wilt als mens greep krijgen op het wonderbaarlijke en schiet daarbij per definitie tekort.

Op deze nog zo vroege morgen een dergelijk gedicht te lezen  krijgen, maakt m'n hersens wel wakker; mijn lijf blijft nog wat achter. Eerst begreep ik er niets van, maar vond wel de zinnen mooi wat betreft klank, woordkeus, en het soort (half?)rijm, maar vind ze  desondanks niet vloeiend lopen, iets waar ik wel van houd. Maar dit ligt me persoonlijk al meer dan het vorige gedicht van Schwitters, op een andere manier net zo verrassend onbegrijpelijk! 

Toen ik het herlas kreeg ik het idee dat de dichter dicht over het dichten. Daar hebben we toevallig over gesproken afgelopen zaterdag, met poëticale gedichten als thema. Misschien werkt die discussie nog in mij door! Voor mij blijft het kloppen, na een derde keer lezen, zonder de wil om er diep in te duiken. Ik denk overigens dat je gelijk hebt door in het "je" een "ik" te zien. Ik voeg daar nog aan toe: ik, dichter.

Eerste strofe: de dichter denkt in symbolen, in beelden, kan niet  zonder. De dichter is (vaak) een dromer. Tweede strofe: de dichter verdicht, in twee betekenissen zelfs. De dichter lost niets op, mag dat zelfs niet. Derde strofe: de droom van de dichter is de andere kant van de dingen te laten zien, een andere betekenis geven. Deze dichter  vergelijkt zich met een nachtegaal, die betoverende klanken laat horen, maar daarmee niets onthuld en in zijn schoonheid onsterfelijk is.

Vierde strofe: de dichter kent ogenblikken van triomf, maar beseft  daarop dat ook de dichtkunst niet tot het onmogelijke in staat is, dat die de mens niet kan helen. "Verraadselingen" vind ik ook een mooi woord. Ons leven blijft daar altijd in verstrikt. En de dichter wist dat al. 

Vijfde strofe: Hier kan ik het niet zo makkelijk in terug vinden, behalve misschien dat je jezelf als dichter in je gedicht altijd weer tegenkomt, je kunt jezelf niet missen. en je bent als maker in het gedicht altijd een woord te veel. 

Zesde strofe: die ander is de lezer, die zich mee laat voeren in beelden en klanken van taal, die de nachtegaal c.q. dichter uitstoot, wel te horen, niet te zien, ongrijpbaar. 

Zesde en zevende strofe: het keerpunt. Er is geen houden aan. De dichter wíl het beeld, de schoonheid, wel onuitgesproken vasthouden omwille van dat beeld en die schoonheid, deze alleen laten "zijn", puur om zichzelf, maar kan niet anders dan het te uiten, woorden te geven. Daar is hij dichter voor. Terwijl hij zich tegelijk bewust blijft van de eigen onmacht om iets ongrijpbaar moois te duiden.

Schoonheid, poëzie, zal de dichter altijd blijven overstijgen, omdat
het in zichzelf al voldragen is. Het is een wrede waarheid.

Tja, ik zie er dus iets totaal anders in. Waarschijnlijk sta ik  echt nog onder invloed van wat ik zaterdagmiddag heb gehoord! Zou het
kunnen dat Jellema het zo bedoeld heeft, vraag ik mezelf af? Geen idee. Maar alleen op deze manier zegt het gedicht me wat. Op een andere manier moet ik, net als jij, te erg zoeken en puzzelen, en dan haak ik af. Vroeger al. Dan vind ik het gauw te gekunsteld, te opzettelijk, te gewrochten. Mijn gedachte over een dichter en het dichten kwam vrij gemakkelijk en dat ben ik blijven volgen. Vind ik dit gedicht mooi? Met mijn gevoel een beetje, met mijn verstand vind ik het knap in elkaar zitten, en er zit heel veel in om te ontdekken. Dank je wel! 

Ik heb bij dit gedicht ook de neiging om aan een poëticaal gedicht, een gedicht over het dichten, over de omgang van de dichter met de taal en de verhouding taal-werkelijkheid te denken. Maar of dat 'de' oplossing is? Het is maar de vraag of er 'een' (één) oplossing is.

Jeetjemina, Leidje, da's pas een lastig gedicht op deze fraaie najaarsmiddag! En je hebt 't jezelf overduidelijk ook niet gemakkelijk gemaakt. M'n grote complimenten!

Ik ben niet goed in 't gedichten analyseren. Als er veel denkwerk aan te pas moet komen, geef 'k al snel de pijp aan maarten. Niet genoeg geduld, vrees ik.

'k Zal me dus maar beperken tot m'n eerste leesimpressie. Nacht - koud - nachtegaal - halfslaap /droombeelden. (Ik ben zelf een formidabel 'dromer' - hoef m'n ogen maar dicht te doen en daar komen ze al - dus vandaar). Droombeelden zijn verdichtingen. Zingeving is zinloos. Ze zijn wat ze zijn.

Ja, en daar stokt mijn briljante analyse. Met 'die ander' (strofe zes) kan ik geen brood bakken. Tenzij 't die nachtegaal zelve is 
Ik heb er een hekel aan om bij voorbaat derden (geloof, lovers etc.) meteen maarbij de zaak te betrekken. Vandaar. Es kijken of dat zou kunnen. Mmmm, tja. Er lijkt onderscheid tussen 'je' en 'jij', 'die ander'. Kan die 'jij' de nachtegaal zijn?

Iemand anders mag verder 'vogelen'!

Bernique denkt dat het over de dichter en dichten gaat, zoals de zaterdag daarvoor aan de orde is geweest bij het thema poëticale gedichten. Ze werkt de gedachte helemaal uit tot het dan als 'wrede waarheid' te begrijpen slot, de eigen onmacht erkennen om iets ongrijpbaar moois te duiden. Het uitpluizen op de manier zoals ik deed, Bernique, ligt me ook niet zo, maar bij dit gedicht wilde ik een beetje hardop denken, om te laten zien dat ik er niet zeker van was waar het over ging.

Mart ziet er droombeelden in, (ze droomt zelf veel) , en droombeelden zijn verdichtingen, zingeving is zinloos, ze zijn wat ze zijn. Maar ja, dan die ander, wat moet je daarmee? (Ik heb vreselijk moeten lachen om dat 'iemand anders mag verder vogelen'.)

Edith zoekt de betekenis ook in de dichter en het dichten, een poëticaal gedicht. (Ik wist niet dat daar een speciale term voor was.) Over zijn omgang met de taal, met de verhouding taal-werkelijkheid.

Carin ziet er de menselijke neiging in om alles te willen verklaren en  benoemen. maar iets is mooi op zichzelf ook zonder ons oordeel erover. Die nachtegaal 'is'. Die heeft dat mooi vinden van ons helemaal niet nodig.

Ria gaat bij een gedicht vooral op de klank af, ze heeft geen geduld om het zo uit te pluizen.

Mijn dochter snapte er niet veel van, maar ze had wel het idee dat het over systemisch werk ging. (daar is zij op het ogenblik erg mee bezig).

Dit vermeld ik er even bij omdat ik het zo grappig vind weer eens te zien dat de eigen interesse de interpretatie voor een groot deel bepaalt. Een open deur, maar bij zo'n gedicht als dit is het wel mooi zichtbaar. Bedankt allemaal.

leidje
 




 


C.O. Jellema was dichter, essayist en germanist. Jellema studeerde theologie en Germanistiek en was van 1967 tot 1988 docent voor nieuwere Duitse letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. 
Poëziemarathon

Op 19 maart 2003 overleed de dichter Cornelius Onno Jellema na een ziekbed van amper zes weken op zesenzestig jarige leeftijd. Toen ik van een bevriende dichter hoorde over zijn ongeneeslijke ziekte was ik geschokt. Nauwelijks een half jaar eerder had ik C.O. Jellema – die ik altijd als een zich wat afschermende persoonlijkheid had beschouwd – veel beter leren kennen. Dat was in het 'Klooster' te Harderwijk waar hij werd geïnterviewd over zijn leven en werk en waarbij ons tevens een vooruitblik op zijn nieuwe bundel "Stemtest" werd gegund. Na afloop werd er met een klein groepje een maaltijd genoten en was er een ontspannen 'nazit'. 
(Meer bij Hernehim Cultuurpagina's)

Werken
Klein Gloria en andere gedichten (1961) 
Tijdverblijf (1971) 
Een eng cocon (1975) 
De schaar van het vergeten (1981) 
De toren van Snelson (1983) 
Door eenen spiegel (1984) 
In de koude voorjaarsnacht (1986) 
Een slaande hoef (1988) 
Sonnet (1988) 
Ongeroepen (1991) 
Gedichten, oden, sonnetten (1992) 
Spolia (1996) 
Droomtijd (1999) 
Langs de vloedlijn (2001) 
Stemtest (2003) 
(Bron Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren)

C.O. Jellema draagt twee gedichten voor 'Vader en zoon' en 'Jonge kraai' en wordt daarbij muzikaal begeleid. De opnames zijn gemaakt op 17 maart 2001. 
(Geluidsopname te horen bij de VPRO)

Bij Dichters Aan Huis nog een gedicht: "When daisies pied and violets blue". En "Elegie" bij Poetry International, dat daar ook in het Engels vertaald is.


Cor Jellema thuis. 
Foto: Alberdina Liewes van uitgeverij Cahier, die het boek "Hoe water streelt", van Cor Jellema samenstelde. 

's Zomers fietse mijn moeder naar Leeuwarden.
Als in Sint Anna achter 't serreglas
zichzelf bedriegend vliegen drongen, las
mijn vader uit de Schrift, maar zij, benarde,

die met meeslependheid 't bestaan verwarde,
meende dat enkel reizen haar genas,
naar wad of stad, als er maar ruimte was;
met Stanster beien was het niet te harden.

't Was in de tijd dat Slauerhoff er woonde,
de jaren twintig - stel, op een der grachten,
een groet, herkenning: verte, en hij troonde

haar mee - toen kwam zij thuis met rode konen
alsof zij mij, een wereldreis verwachtte.
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.

uit: "Hoe water streelt"

 

Woensdag Gedichtdag Index

Boekgrrls

Laatste keer bijgewerkt: 17/09/05  Eisjen

Terug naar top pagina