Gabriëlle Demedts


Maannacht


De maan staat in den nacht
als de droom staat in mij:
haar licht, onwezenlijk stil,
verbloemt met zijn geleenden schijn
van elk ding het werkelijk zijn-
belofte van zilverig glanzende zijde,
belofte van vrede diep en wijd;
belofte die belofte blijft,
schoonheid zonder grond,
wie, als de dag komt, weet waar ge zijt?

Hoe zouden wij anders dan wikken en wanken,
zoo onzeker, verlangen naar zekerheid,
naar iets dat eindelijk is wat het schijnt,
iets wezenlijk schoons dat nimmer beëindt

Wij heffen bewogen 't beschaduwd gezicht
getroppeld als vogeltjes saam in wat licht
en hopen voor eeuwig bij elkaar beland
wijl reeds ons omstrenglende hand zich ontspant.




Bron: Het geheim dat ik draag; 500 gedichten over de vrouw uit de
Nederlandstalige letterkunde; verzameld door Christine D'haen.
Uitgeverij Lannoo/Atlas, 1998.
Oorspronkelijke uitgave: Morgen is alles uit; De Bladen voor de
Poëzie, 1940.


Ik vind dit een mooi gedicht om het thema, de verwoording en het
ritme. Droom en maan hebben iets overeenkomstigs: hun licht is
geleend. Zowel de droom als de maan/het maanlicht zijn niet echt,
versluieren iets wat erachter ligt. Duidelijk spreekt het verlangen om
bij het echte, het waarachtige te komen. Het lijkt onmogelijk te zijn.
Beide houden een belofte in, maar die wordt niet ingelost. Je kunt
slechts blijven hopen. Mooi qua verbeelding en klank vind ik 'wikken en
wanken' en 'getroppeld als vogeltjes...' Mooi woord. Trop betekent troep
volgens Van Dale, en troppel is daarvan het verkleinwoord. Maar ook
zonder dat ik dit wist had ik meteen een beeld van een samengedromd
groepje, al zouden het er maar twee zijn, in het weinige licht van de
maan.

Op internet is veel te vinden over haar en haar schrijver/dichter
broer André. Een mooie link is naar het interview in drie afleveringen
(dus lang!) door dichteres Iris van de Casteele voor De Poëzietuin
(ik denk een rubriek of een bijlage) van het weekblad Vrij Maldegem, in
1994. Wat ik erop aan te merken heb is dat het overduidelijk een gesprek
is tussen twee vrouwen die elkaar zeer toegewijd zijn. Naar mijn smaak
geeft het aan het interview een wat zoete en te onberispelijke klank.
Maar het geeft een duidelijk inzicht in de persoon Gabrëlle Demedts en
haar drijfveren. En dat boeit.

Hier volgt een korte biografie, van de thuispagina van Vlaamse schrijvers:
Gabriëlle Demedts werd geboren te Sint-Baafs-Vijve op 11 juni 1906, drie
jaar na haar broer André Demedts. Toen ze vier maanden oud was, werd ze getroffen door kinderverlamming. Hoewel geïsoleerd door deze ziekte,
volgde ze toch lager en middelbaar onderwijs in het nabijgelegen dorpje
Wakken. In 1934 begon ze haar eerste gedichten te schrijven. In 1937
verscheen haar eerste bundel "Een gevangene zingt". Het werd een weergave van haar eigen gemoedsgesteltenis: zij voelde zich (door haar ziekte) een gevangene van het noodlot. Na de dood van haar vader in 1943 verlaat zij het ouderlijk huis. Na een tijdje in Oostrozebeke gewoond te hebben, vestigde zij zich in 1945 als boekhandelaarster te Waregem. In 1957 huwde zij met Lucien De Bosscher, beter gekend als de humoristische romanschrijver "Jan Boschmans". In haar later werk verzoende ze zich met haar lot en werden lief en leed gerelativeerd. Zij werkte mee aan de tijdschriften "Jong Dietschland", "Dietsche Warande en Belfort", "Hooger leven", "Nieuw Vlaanderen", "Elckerlyc", "Vormen", "Klaverdrie", "Astrid", "Nieuwe Stemmen", "Roeping", "De Vlaamse Gids" en "West-Vlaanderen". Gabriëlle Demedts overleed te Kortrijk op 6 september 2002.

Ik hoop dat het gedicht jullie leesplezier geeft.


Bernique


Bijzonder thema en je waardering voor de beelden kan ik delen,
maar ik vind het wel vooroorlogs van sfeer. Waardoor voelt het voor mij
nou zo vooroorlogs aan?? Door de taal waarschijnlijk, maar wat is
getroppeld inderdaad een enig woord. Dat beeld van die getroppelde
vogeltjes valt er wel uit, want het beschaduwd gezicht dat bewogen geheven
wordt riep een andere, een plechtstatiger sfeer op die weer terugkomt in
die laatste regels. Wat zou de betekenis zijn van de laatste regel? Dat
''reeds ontspant'' staat kennelijk in contrast met ''voor eeuwig beland'',
doelt het op iets prettigs: ontspannen, of op eerste verwijdering?


Had nog nooit van deze dichteres gehoord.
Dank voor het mooie gedicht.
In troppelen zag ik ook gelijk een groep vogeltjes.
Heel mooi.


leuk ouderwets woordje ja, maar voor twee mensen? lijkt me wat lastig om
in troepjes bijeen te staan :-). de hand die ophoudt te omstrengelen. ik
zie dat als het eind van de droomsituatie, van de verbondenheid. het gaat
weer niet lukken, die droom. daar gaat het toch om in dit vers?


Hoe las ik dit gedicht? Een verlangen naar zekerheid, die net zo
vergankelijk is als een droom (die dan weer vergeleken wordt met het
maanlicht). Zekerheid in de liefde (of vriendschap wellicht), verbeeld als
samen zijn als een troppeltje vogeltjes, maar zonder daartoe gedwongen te
zijn (de hand laat al los). If you love somebody, set them free? In die
zin lees ik het volgens mij anders dan jij. Waar jij toch vooral zit op de
tegenstrijdigheid tussen het echte en het gedroomde, zit ik meer op de
tegenstrijdigheid tussen het vergankelijke en het verlangen naar zekerheid
zonder dwang...


Mooi, die laatste zinnen.

>en hopen voor eeuwig bij elkaar beland
>wijl reeds ons omstrenglende hand zich ontspant.

Zelfs hun liefde is uiteindelijk (hoe hoopvol ook) niet wat het lijkt,
want de handen raken al losser van elkaar. Ze houden niet meer zo heftig
vast. Prachtig omschreven. Vond hier en daar de taal wat...ja, wat is het
woord? Iets als die getroppelde vogeltjes (vooral dat 'tjes', niks gewoon
vogels), misschien is vooroorlogs inderdaad het juiste woord? Maar mooi
beeld en mooi gedicht. Dank.


Het gekozen gedicht vond ik bij eerste lezing heel mooi,
sfeervol, aardige woorden. Bij nog eens en nog eens lezen vond ik het gaan
wrikken, ergens klopt het niet volgens mij. Ik heb wat met de maan en
maanlicht, slaap slecht bij volle maan, ben graag buiten als de maan
schijnt, slaap met open gordijnen als de maan in mijn bed schijnt, kijk
aan zee naar het opkomen van de maan, enz. Ik ben gek op maan en
maanlicht! Maar nog nooit heb ik het gevoel gehad van schoonheid zonder
grond. (eerste strofe, alleen maar schijn, verbloemen van het werkelijk
zijn e v) Ik weet precies waar de maan is overdag, hoe laat hij opkomt en
waar. Voor mij is hij echt, absoluut geen droom, alles weerkaatst het
licht van de zon, de maan ook, zo echt als maar kan. Dat het maanlicht
weer op dingen schijnt die er daardoor anders uitzien dan in daglicht, is
logisch toch? Maar de dingen zelf veranderen er niet door. Ben ik nou de
enige die zo nuchter is met betrekking tot maanlicht? Om al deze dingen
die ik noemde kan ik de tweede strofe niet navoelen. Verlangen naar
zekerheid is voor mij een onvolwassen gevoel met betrekking tot de schijn
van wat van alles? ..... daar loop ik vast. De dichteres stelt dat 'wij'
verlangen naar iets wezenlijk schoons dat nooit eindigt. Ik niet. Ik heb
het al, zij ook, maar ze kijkt er overheen. Ziet ze de liefde en het geluk
tussen twee mensen overschaduwd door het naderend einde? Prima, als ze dat
wil, maar hou de maan, mijn maan, erbuiten! Heb een mooie avond gehad met
dit gedicht. Zag de maan net goedkeurend lachen!


> Het gekozen gedicht vond ik bij eerste lezing heel mooi,
> sfeervol, aardige woorden. Bij nog eens en nog eens lezen vond ik het
> gaan wrikken, ergens klopt het niet volgens mij.

de maan is wel echt, denk ik. geeft slechts belofte van schoonheid aan
dubbelgeleend beschenen andere dingen die in daglicht zonder schoonheid
zijn. het is al weinig veelbelovend ;-) hangt wat je leest niet sterk af
van hoe je 'anders dan' leest? volgens mij staat in de tweede strofe wat
jij vindt van de maan. door het eerbiedige 'heffen' blijkt de maan
volmaakt, maar dubbelgeleend beschenen mensjes kunnen er alleen naar
verlangen. mijn bezwaar tegen getroppeld heb ik al geschreven, zelfs voor
de oorlog was het moeilijk om met maar twee mensen in groepjes bijeen te
staan. het 'wat licht' vind ik onzorgvuldig. het staat er teveel of is het
licht opeens echt? dat wordt niet onderbouwd. gewoon voor het rijm? dat de
maan zoek is bij dag? nee hoor, hij stond gisteren te blinken tussen roze
wolken in het licht van de ondergaande zon. met een klein kind aan de
hand. geeft niet waar. het moment komt dat het kindje, naar boven wijzend
met de andere hand, roept: kijk, de maan!


Afgelopen woensdagmorgen vroeg kon ik nog net het WG gedicht op de
lijst zetten voor ik onderdook in logerend kindervreugd, vreugde
wederzijds, dus ik reageer nu pas op enkele reacties.
'Vooroorlogse sfeer' beaam ik, maar is dat erg of
hinderlijk? Zoveel gedichten uit vroegere tijden hebben die sfeer of
zijn gedateerd. Ik verplaats me een beetje mee en voor zover er niet
iets actueels of specifiek typisch voor een periode bezongen wordt
heb ik er geen probleem mee.

en hopen voor eeuwig bij elkaar beland
wijl reeds ons omstrenglende hand zich ontspant.

Dit vind ik ook lastige regels. F. ziet ze als, opnieuw, het einde
van verbondenheid in de droom. Ik zie hier wel iets in. Omdat niets
wat waarachtig is kan blijven? Invloeden van buitenaf altijd
versluieren?

Ik zei: 'Maar ook zonder dat ik dit wist had ik meteen een beeld van
een samengedromd groepje, al zouden het er maar twee zijn, in het
weinige licht van de maan.' Inderdaad zijn een groep en twee met
elkaar in tegenspraak. Toch vind ik het in dichterlijk verband wel
kunnen. Ik vermoed namelijk zelf dat het in de laatste strofe om
geliefden gaat, gewoon, dicht bij elkaar.

Ja, ik zat vooral in de begrippen schijn en waarachtigheid, maar bij
herlezing zie ik ineens dat het ook gaat om onzekerheid en het
verlangen naar zekerheid. Overheen gelezen! Zekerheid die je nooit
zult krijgen, net zomin als de naakte waarachtigheid der dingen.
Zekerheid die besloten ligt in dat wat echt is, maar dat wat echt is
laat zich moeilijk zien, dus ook geen zekerheid voor de mens. Mooi!
Ik snap alleen niet goed, E., wat je bedoelt met 'zonder dwang'.

De band die L. heeft met de maan, daar wil ik absoluut niet
tussen komen. Die is zo eigen, dat moet ze koesteren. Alleen denk ik
dat het 'verlangen naar iets wezenlijk schoons dat nooit eindigt' wel
degelijk een universeel verlangen is. Misschien zijn daarin stadia of
individuele verschillen te onderscheiden.

B. vroeg me welke dwang ik zag: ik zag dat arme troppeltje vogeltjes, met
een omstrenglende hand eromheen. "Hier blijven, jij!". En om dan de hand
te onspannen en maar hopen dat ze dan ook nog blijven zitten, gewoon omdat
ze het willen, zonder dwang...


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Woensdag Gedichtdag

 

 

Boekgrrls

Laatste keer bijgewerkt: 16/05/07  Eisjen