Dit gedicht hoorde ik voor het eerst in dejaren 90 tijdens een Nacht van
de Poezie. Shockerend. Nog nooit iemand zo zuiver onbevangen over de
liefde en haar aardse aspecten gehoord. Of was ik er toen pas
ontvankelijk voor? Doet er niet toe, beeldschoon!
De prachtige stem van Hugo Claus, af en toe wat ´nat´ en nogal lijfelijk,
zijn mond en lippen. Vanavond veel geluisterd tot mijn hondje het
welletjes vond en treurig begon te piepen...
Dat er zulke kunst bestaat stemt me in deze warrige tijden weer gerust.
Dit bestaat / zal blijven bestaan. Gelukkig!
De vierregelige verzen zijn gebaseerd op een selectie uit het
Sanskritische gedicht 'De Dief van liefde' (caurisurata pancasika).
ron
I
Nu nog, aan de galg vandaag, met een vod in de mond,
zij die wakker wordt met gezwollen lippen, ogen toe,
zij was iets dat ik wist en toen verloren heb, en hoe,
maar hoe ben ik haar kwijt, hoe blaft een dronken hond?
II
Nu nog haar gezicht als de maan en haar lijf als de maan
jong, bitter jong, met die borsten en billen en die ribben.
Vroeger had je liefdespijlen, je voelde ze voorwaar,
zij teisterden, dacht je, die blanke volle maan van haar.
III
Nu nog haar afgebeten nagels, haar gekwetste tepels,
haar gladde billen waartussen zij verticaal lachte
en zij die metafysica verachtte zei: 'Ach, schat,
in elke cel van je zaad zitten God en zijn moeder.'
IV
Nu nog de strepen schrammen vlekken tatoeëringen,
allemaal kwetsuren van liefde onder haar lichte jurk,
en ik vrees dat dit zal blijven duren, dit wrang achterbaks
krabben en klauwen naar haar ondermaatse niemandsland.
VI
Nu nog weet ik hoe moe en melig na het loom vrijen
zij 's ochtends bijna schroomvallig haar hoofd vooroverboog,
een eend die over het meer gleed en aan 't water nipte
en toen duikelde naar mij en hapte en toen nooit meer.
VII
Nu nog knoop ik haar gitzwarte haren in hanige
kammen en sprieten en stekels en verheerlijk haar als
totem en kruis in mijn huis dat onhandig en haastig
verandert in een tempel voor Minne, de steelse godin.
VIII
Nu nog al die kamers en nachten en roomkleurig naakt
en al die slaap erna en ervoor en de geur van hei.
Hoe ze snurkte toen ik vroeg of ze nu gelukkig was
en hoe ze de peluw aaide plompverloren naast mij.
IX
Nu nog haar ledematen, alle vier bezig, bekaf,
en haar pasgewassen haar over haar warme wangen,
toen greep zij mijn nek met haar enkels, giechelende beul,
onthoofd bood zij mij haar koele glinsterende wonde.
XI
Nu nog, nu ik op het punt sta over te schakelen
naar dat andere leven, leidt ze mij als door zwart water
en loert en loenst naar mij door haar gevaarlijke wimpers
en lacht als ik kletsnat opklim tegen haar gouden berm.
XII
Nu nog is haar hele lijf karmijn en glimt van het zweet
en van babyolie glad zijn haar openingen.
Toch blijft wat ik van haar weet een zonderling gebaar,
iets zonder echo, vol bitterheid, toeval en spijt.
XIII
Nu nog vergeet ik weer de goden en hun ministers,
zij is het die mij versplintert, veroordeelt en vergeet,
zij van alle seizoenen maar vooral van de winter
want zij wordt mooier, kouder naarmate ik verder sterf.
XIV
Nu nog tussen alle vrouwen is er niet een als zij,
niet een waarvan de woeste mond mij zozeer heeft verrast.
Mijn zotte ziel zou over haar vertellen als zij kon
maar mijn ziel werd met al haar hebben en houden verwoest.
XV
Nu nog hoe zij beefde van vermoeidheid en fluisterde:
'Waarom doe je dit? Ik laat je nooit meer los, mijn koning.'
Er was geen killere vorst dan ik en overmoedig
liet ik haar zien hoe de Koning traande uit zijn éne oog.
XVI
Nu nog als ik durf te denken aan mijn verloren bruid
tril ik op mijn benen als ik denk aan wie haar nu plukt,
mijn wandelende oleander van een bruid die steeds
opnieuw het onkruid dat ik ben uit zijn lusttuin rukt.
XVII
Nu nog terwijl de bijen van de dood om mij zwermen
proef ik de honing van haar buik en hoor ik het gezoem
van haar klaarkomen en staar ik naar de natte roze
blaadjes van haar beweeglijke vleesetende bloem.
XVIII
Nu nog ons breed bed dat ruikt naar haar en haar oksels
ons bleek bed door de vogels van de wereld bescheten.
Op de vogelmarkt zei zij: 'Die wil ik, die wilde daar,
die almaardoor met zijn bek tikt tegen die tiet van haar.'
XIX
Nu nog. hoe zij zich verweerde en mijn mond weigerde,
en pas toen ik haar vloerde met mijn nagels in haar borst,
lam lag en toen, terwijl ik dronken van haar weelde sliep,
mij weer oppookte als een lang gedoofd gewaande haard.
XX
Nu nog haar beweeglijke borst die in mijn handen lag
en haar lippen dik door de beten van mijn tanden
en haar afgebeten nagels en gekwetste tepels
en hoe zij scheel keek in het wrede licht van de morgen.
XXI
Nu nog verbeeld ik mij dat zij in de smalle tijd
tussen mij en de poolnacht de sterren is geweest,
het gras, de kakkerlakken, de vruchten en de maden
en dat ik dit aanvaardde en dat dit mij nog steeds verblijdt.
XXII
Nu nog, hoe haar beschrijven, met wat haar vergelijken?
Tot in mijn graf zal ik haar ordenen en haar verven
en bederven en haar amechtig weer tot leven blazen
met mijn ergerlijk geklaag, mijn zenuwslopend zeuren.
XXIII
Nu nog haar ogen met de rimmel en de oogschaduw
en de scharlaken lelletjes van haar oren doorboord.
'Ik heb koorts,' zei zij, 'ik kan niet meer, ik vermoord
je, die vingers van jou, niemand anders ooit, nergens, nooit.'
XXIV
Nu nog blijft zij negentien, al drinkt zij; nog zo veel,
en hebben te veel tranen rimpels over haar wangen
getrokken, oorlogsbeschildering en camouflage,
de schimmel en de diepvries van haar leven zonder mij.
XXV
Nu nog als ik haar terug zou vinden als een sprookje
van de maan na de regen en ik lik weer haar tenen,
weer op de been met mijn hart van steen dan vrees ik wordt er
weer een griezelig week lied gewekt als van Cole Porter.
XXVI
Nu nog, zij; meer dan het water in haar wonderlijk lijf
een zoutmeer waarop een eend zou drijven en beklijven
en die eend met een pik was ik - hoor me kwaken! - en zij
meer zijnde wiegde mij op de baren of deed alsof.
XXVII
Nu nog als ik haar terug zou zien met die bijziende blik
van haar, zwaarder in de heupen en voller in de kont,
ik zou haar, geloof ik, weer omhelzen, weer van haar drinken,
een hommel was niet drukker bezig blijer leniger.
XXVIII
Nu nog terwijl ik in haar verstrengeld en geknoopt zit
is de Verwoester bezig en verschroeit Hij de mensen.
Mensen van enige standing zijn hun weg verloren
als na een gevecht zonder wapens en zonder winnaars.
XXIX
Nu nog in haar boeien geklonken en met de bloedneus
van minnaars zeg ik, van haar bloeiende lente vervuld:
'Dood, folter niet langer de aarde, wacht niet, lieve dood,
tot ik klaargekomen ben, maar doe zoals zij en sla toe!'
Klopt
het dat het gaat over een stervende die terugblikt op zijn grote liefde
(die niet meer aan zijn zij is)? En de dood smeekt hem op eenzelfde
manier weg te voeren, net voor het 'pijnlijke einde'.
Wat
een overdonderend gedicht, niet plat over inderdaad de lichamelijke
liefde/lust. Het valt mij wel op dat de geliefde op een vrij
gefragmenteerde manier wordt beschreven. Enerzijds past dat wel,
anderzijds krijg ik ook meer geweldadige associaties, zeker met die
gekneusde lichaamsdelen erbij. Een beetje het vrouwenlichaam in stukken
gesneden. Maar er zijn natuurlijk ook stukken waarbij zij wel handelend
en met een intact centrum overkomt.
Prachtig
mooi, dit gedicht Hugo Claus , maar hier heb ik wel meer tijd voor nodig.
hè?
''Ondermaatse niemandsland''? Ondermaats? Ze was toch een ''volle maan''?
Begrijp ik dat niemandsland verkeerd als ik er een lichamelijke zone in
zie?
Dit gedicht vond ik zeker niet ''plat'', wel eendimensionaal. Een flauwe,
niet-literaire reactie: wat denkt die man uitvoerig en barok terwijl het
touw zijn hals dichtsnoert. Of is het sterven spreekwoordelijk?
Gelukkig ook hier en daar ironie wat het liefdesgedicht menselijk houdt:
''en zij die metafysica verachtte zei: ' Ach, schat, in elke cel van je
zaad zitten God en zijn moeder.'' ''Hoe ze snurkte toen ik vroeg of ze
nu gelukkig was en hoe ze de peluw aaide plompverloren naast mij.''
''de diepvries van haar leven zonder mij.'' Dat is wel een mooie troost
voor hemzelf;-) Ik kan het niet laten om even de deur open te trekken
van mijn eigen diepvrieskist: daar zitten ze dan al veertig jaar, die
sneue minnaars! Toch nog machtswellust, zelfs bij de laatste snik. Een
heel mannelijk gedicht.
Grin,
wat reageer je weer lekker :-) Ik las er iemand in die oud en ernstig
ziek is. Langzaam sterven en veel ervaring dus veel woorden... En
natuurlijk is het een mannelijk gedicht. Ik moet er eerlijk gezegd niet
aan denken om van Claus' hand een zogenaamd 'vrouwelijk' gedicht te
moeten lezen ;-p
"Een
heel mannelijk gedicht". Sure! Heeft een damesdichter zo ook wel eens -
en detail svp - over haar geliefde geschreven? Nou. da's misschien flauw.
Want we lezen hier een imposante ode van een man aan zijn geliefde.
Ik beluisterde Claus (Klikken op
ron's weblog en dan op Hugo Claus (Real Player nodig) ging
soepeltjes! - mooi, die ouwe stem + nog wat kleine tekstwijzigingen) en
moest denken aan het Hooglied. Zou dat soms ook bestaan uit 29 strofen?
Even gekeken. Nou, nee dus. Want 't Hooglied is een beurtzang. .
Waarover heeft 'hij' het? Ik skim: ogen, haar, tanden, lippen, slapen,
hals, borsten, de 'wierookheuvel'.
Nou toch nog even kijken bij 'de bruid'. Wat roemt zij in haar geliefde?
Hij is een hert, staat achter de muur te koekeloeren door de tralies. De
winter is voorbij, de bloemen vertonen zich, de tortels laten zich horen....
OK. Duidelijk. Was even leuk, deze exercitie.
>>
Heeft een damesdichter zo ook wel eens - en detail svp - over haar
geliefde geschreven?
Antwoord: Ja zeker:
Elly de Waard!
Hé
leuk, dat je even ging checken, vroeg me ook al af of er van
oudtestamentische inspiratie sprake was, maar die inspiratie zit volgens
zeggen in de bron die erbij vermeld is, het gedicht 'De Dief van liefde'
(caurisurata pancasika). Dat moet als het Sanskriet is ook heel oud zijn.
Hoeveel zou er Claus zijn en hoeveel die eeuwenoude dichter? Als het om
een man van ver voor Christus gaat, tja, dan snap ik waarom mijn haren
hier en daar overeind gingen, we hebben dan niet bepaald nog samen
geknikkerd . Als je bij Google Dief van Liefde intikt krijg je alleen
Claus. Wat heeft hij gedieft behalve liefde? Kent iemand die bron?
Ik
vrees een ietsje allergisch te zijn voor ''mannelijk'', waarmee ik
mannerig bedoel. Een man hoeft niet vrouwelijk te zijn als hij niet
mannerig is. Maar Claus kan schrijven natuurlijk en niet zo'n beetje. En
in opera's gaan ze ook heel langzaam dood ;-)
er
zijn van die momenten die bijblijven, ik dacht eerst, dat ie dat
dUrft..zo met alleen maar een spotje op die mooie ouwe verloederde kop.
zo'n tekst! zo mooi. ik kan 'm helaas niet anders weergeven dan op real
player, en dat is al heel wat vind ik zelf.
'mannelijk' mijn ingesleten nonnen verleden zou eerder zeggen 'onkuis',
maar wat een vitaliteit, schallende putti's en een man die uitgeput
steeds terug moet naar het geheim dat hij nooit zal doorgronden, zijn
lot.
Net terug uit de 'Constant gardener'
(mwah mwah) val ik met mijn dinges in de boter nu jullie het net over
Willem van
Toorn hebben in andere mails. er is een klein verhaal - ook in tijd- als ik het goed
heb iets met '' een namiddag' en natuurlijk 'de rivier'. Zijn gedichten
mogen er ook zijn en het is nog even woensdag dus hieronder:
Een kraai bij Siena
Hoe een kraai vliegt over de heuvels
bij Siena: een verkreukelde zwarte lap
boven het koperen landschap.
Werkt zich rot, denk je van onder af,
met die averechtse vleugels.
Door de kijker zijn slimme snavel,
zijn eigenwijs hoofd: hij lapt
het toch maar. Niet de begaafde
vlechtwerken boven de stad
van de zwaluwen - hij blijft een aardse
zitter, die heeft gedacht
waarom zij wel verdomme? en is opgestegen
om zich verbaasd te begeven
naar dit veel te grote blauw.
Hoe zich deze woorden bewegen
ongeveer van mij naar jou.