De zeventien verhalen in Het verdriet van Eline gaan over oude
mensen, die wonen in het Hofkwartier van Den Haag. Op een locatie als
deze kan het niet anders dan dat sommige verhalen ook een snufje
politiek in zich hebben. Zo is er een verhaal met de titel De
kapper van Hirsi Ali waarin de bekende woorden 'Ik ben Ayaan, de
dochter van Hirsi. die de zoon is van Magan (...) opnieuw klinken. En
in het eerste verhaal is een oud stenotypiste van de Tweede Kamer aan
het woord. Terwijl ze achter haar rollator op weg naar de bibliotheek
op het Spui loopt, mijmert ze over haar leven. Treffend vond ik haar
observatie van de leesetalage (zo heet dat blijkbaar in Den Haag) waar
mensen uit alle windstreken hun krant lezen. 'Het is een pleisterplaats
waar mensen die van ver naar hier zijn gekomen een gedrukt lijntje
houden met hun land van herkomst. (...) Ik dacht wat een geluk is het
dat al die kranten met al die meningen en commentaren iedere dag naast
elkaar gelezen kunnen worden, dat alle gedachten vrij zijn en niemand
de ander daarin stoort en een verbiedende vinger opheft naar zijn
buurman'.
Grinniken moest ik in het verhaal Hugo de Groot in de mist om
'Ik moet om elf uur in de Tweede Kamer zijn. Ik moet opschieten. Femke
heeft al drie keer getwitterd'.
Opmerkelijk zijn de verhalen waarin iets beter niet gezegd had kunnen
worden. Zoals de vader die na het overlijden van zijn vrouw met geen
woord meer over haar wil praten. Pas op zijn eigen sterfbed vertelt hij
de zoon wat zijn vrouw hem in haar laatste uren opbiechtte. In De
velden van Benedictus is de hoofdpersoon een man wiens overleden
vrouw hem in haar laatste maanden deelgenoot maakt van het leven wat
zij zich in haar hoofd verbeelde. Een leven waar niet hij rol van
echtgenoot speelt want een kind samen met hem dat kon ze zich niet
verbeelden.
Dat Jan Paul Bresser kunstcriticus is geweest merk je aan de vele
verhalen waarin een klein deeltje kunst zit, zo is er een bankbediende
die na zijn pensioen de gedichten van Vasalis ontdekt en een man die
iedere ochtend zachtjes met Bach begint. Natuurlijk ontbreekt ook Louis
Couperus zijn Eline niet. In het titelverhaal heet zij Eline van
Nieuwenhuyzen en ze flaneerde voor zij door verdriet werd overmand net
als haar naamgenoot door de straten van Den Haag. De vergelijking van
het lopend vuurtje over de geruchten over deze Eline met het beroemde
feuilleton dat in de Haagse Courant destijds zijn eigen lopend vuurtje
kende is kunstig gedaan. De verhalen zijn stuk voor stuk pareltjes, al
glanst de één wel wat meer dan de ander. Mijn favoriet verhaal is Dochter
aan zee waar de verteller gezeten op een steen die hij Ovidius
noemt de zee, de mensen en de dieren observeert. Hij doet verslag van
een metamorfose van een moeder en een zoon in die van een moeder en een
dochter. Het is een prachtig, teder en onroerend verhaal.
Janneke
|
Jan Paul Bresser
|