Vanmorgen las ik De kleine blonde dood van Boudewijn Büch uit,
uitgegeven als Grote Lijster in 1995.
Het verhaal is (grotendeels) autobiografisch. Boudewijn beschrijft zijn
jeugd in een gezin waarvan de gezinsleden geterroriseerd worden door de
in WOII zwaar getraumatiseerde vader. Die reageert dit op alle manieren
af op zijn vrouw en kinderen. Boudewijns broers gaan hiermee om door het
te negeren, Boudewijn echter lukt dat niet. En zo komt het dat zijn
ouders hem in een jeugdpsychiatrische inrichting laten opsluiten, bij
sadistische nonnen. Dit speelt trouwens maar een heel kleine rol in dit
boek en schijnt mn in andere boeken van Büch verder uitgediept te worden.
De ouders hebben aan de lopende band ruzie en het huwelijk eindigt
uiteindelijk ook in een scheiding. Boudewijn ziet zijn vader nog maar
één keer daarna, als hij vertellen wil dat hij op zijn beurt vader zal
worden (terwijl hij homosexueel is).
De moeder van Mickey, Mieke denkt Boudewijn te kunnen genezen van zijn
homosexualiteit, als hij dit haar nou maar zou toestaan, ze hebben
immers een zoon samen! Zij wordt diep teleurgesteld, raakt aan de drank
en verliest elke interesse in hun zoontje. Boudewijn neemt de zorg op
zich, maar met moeite want hij kan moeilijk afstand doen van zijn vrije
leventje.
Later overlijdt het zoontje Mickey (vernoemd naar de grote held van zijn
vader, Mick Jagger) en raakt Boudewijn, net als zijn vader voor hem,
geobsedeerd door het leed dat het leven hem heeft aangedaan. Zijn vader
droeg een oorlog mee, Boudewijn het feit dat hij zijn zoontje niet heeft
kunnen redden.
Het gegeven van dit boekje vond ik mooi: telkens spring je van het hier
en nu (10 jaar na de dood van de kleine blonde (het zoontje)) naar de
periode waarin zijn zoontje nog leefde, en naar zijn eigen jeugd. De
verwevenheid van de levens en de onmacht van beide vaders en zonen is
treffend en ontroerend beschreven.
Maar ook heb ik me regelmatig geërgerd aan de slechte schrijfstijl, met
name de dialogen zijn hemeltergend belabberd.
De kleine blonde dood werd oorspronkelijk uitgegeven in 1985 en in 1993
door Jean vd Velde verfilmd, met Anthonie Kamerling in de hoofdrol (daar
heet hij overigens Valentijn).
|
Al vanaf 1970 vertelde Büch aan vrienden dat hij een zoontje had. Het
ging in werkelijkheid om Boudewijn Iskander Pronk - het kind van een
bevriend echtpaar met wie hij nu en dan uitstapjes maakte. Toen het
kennelijk steeds moeilijker voor hem werd om dit fantasieverhaal vol te
houden, deelde hij mee dat het kind was overleden. Hij verwerkte het
thema onder andere in zijn prozadebuut De blauwe salon (1981), in
de dichtbundel Dood kind (1982) en in de roman De kleine
blonde dood (1985). In 2004 betitelde Boudewijn Iskander Pronk Büchs
verhalen over dit onderwerp als "Ziek. Absurd. Bizar."
Wikipedia |