De Verdronkene Margriet de Moor's nieuwste - is een magistraal boek. Qua compositie, qua thema, qua karakters, qua grote lijnen en details.
Zo'n boek waar je in begint, snel inkomt en aan het eind steeds langzamer
gaat lezen.
Er is een verhaal. Armanda en Lidy zijn zussen. Armanda vraagt haar oudste
zus in haar plaats naar haar petekind in Zeeland te gaan, zodat zij naar
een feestje kan. Met Lidy's man. Want halfbroer van haar beste vriendin.
Lidy doet het en vertrekt de volgende dag in de auto van papa naar Zeeland. En dan, wanneer leven we eigenlijk? Pas op pagina 39 geeft De
Moor de eerste duidelijke tijdsaanduiding: 'Aan een (kerktoren) daarvan ontdekte ze een wild wapperende vlag. Dat is al de tweede of derde
vandaag, dacht ze, totdat haar te binnen schoot dat prinses Beatrix vandaag jarig was. Hoe oud werd het meisje? Veertien, vijftien?' Daarvoor
kan het boek van alle tijden zijn, behalve dat het woordgebruik soms wat
oubollig, jaren vijfig, aandoet. De Moor bouwt zo duidelijk spanning op;
het dringt maar langzaam tot je door welk lot Lidy tegemoet gaat. En je krijgt het ook maar langzaam toegediend.
Dat is nog zo'n element in het boek dat verrast. De beschrijving van wat Lidy meemaakt gaat langzaam,
alleen de storm raast en het water stijgt. Bladzijde voor bladzijde weeft
zich haar gevecht door het leven van Armanda dat met decennia tegelijk voortraast. Het boek is als een muziekstuk met delen in afwisselende
tempi. Met Lidy vecht je in een taaie, trage strijd en met Armanda kijk je
af en toe verbaasd achterom. Daarna is er het slotkoor. Ondertussen leesleer je van alles over vloedgolven en getijdenwerking, volle maan en
de zee. Want De Moor documenteert zichzelf en daarna de lezer.
De mensen om Lidy heen weerspiegelen het water. Heerst 'in de stad' meer een gevoel
van het leven is maakbaar, op het land bij de zee weten ze wel beter. 'Ja', legde hij uit, 'wat voor iemand ben je van binnen, hè, jij, ik, wij
allemaal? Valt er iets te kiezen? Maar soms krijgt iemand het toch maar voor elkaar om degene te zijn die je in de grond van je hart ook
wil zijn.' De Moor beschrijft met een pijnlijke precisie wat het is om door
te leven zonder dat je weet wat er met je zus, je geliefde, je kind is gebeurd. 'Ze moet bij me terugkomen,' zei hij. 'Het kan, dat weet je
best.' Ze hoorde dat hij als een waanzinnige praatte, maar zij, en ze besefte het, luisterde naar hem als een medewaanzinnige toen hij zei: 'Ik
wil haar weer tegen me aan houden, in mijn armen. Dat is toch logisch?'
En natuurlijk is het een levenskwestie voor Armanda dat Lidy in haar plaats naar Zeeland is gegaan. Noodzaakt dit Armanda tot het
doorleven van het leven van Lidy? Het is geen leven in de plaats van, maar niet kunnen
loslaten. En dan is er nog altijd Nadja, de dochter die 2 was toen het gebeurde. De Moor gaf het boek ook hele mooie details mee. Onthoud het
gouden verlovingsringetje met een robijntje.
Toen ik begon te lezen waren er nog geen recensies verschenen. Maar jammer
genoeg had ik de op een na laatste bladzijde gelezen, waar een korte inhoud stond, als op de achterflap. Juist door de tempowisselingen was het
mooi geweest het boek geheel blanco te lezen. Dan voel je volgens mij nog
beter hoe de De Moor meesterlijk met die spanning speelt. Oh, natuurlijk,
je kunt van alles vermoeden. Maar pas op het allerlaatst weet je het. Misschien. Dat langzaam wéten welk lot Lidy tegemoet gaat hoort bij het
ritme van het boek. Ook jammer dat Arjan Peters in de Volkskrant van 16 maart alles al prijsgeeft. Voor mij horen het hoe en wat nog altijd
onlosmakelijk bij elkaar. Maar goed, het is waar, mijn stokpaardje.
'De Verdronkene' eindigt met een monoloog/dialoog van de twee zussen, het
Responsorium. Een elkaar terugvinden, om weer samen te komen. Bij de dood
van Armanda. En op de achtergrond speelt een strofe van een gedicht van de
scheepsarts J.J. Slauerhoff. Margriet de Moor schreef een magistraal boek
en oer Hollands. Jammer dat ik het uit heb.