Ik had als nieuwe boekgrrl een makkelijker boek kunnen kiezen om te
beschrijven, maar ben blij dat het gelezen heb, want Theodore Dalrymple
heeft zeer scherpe en controversiële kritiek op onze huidige cultuur. Ik
ben er nog lang niet over uitgedacht, maar heb me toch maar aan een
beschrijving gewaagd, misschien heeft iemand het boek ook al gelezen en
kunnen we er over in discussie.
Theodore Dalrymple is een engelse arts/psychiater, die - na een groot
deel van zijn werkend leven in derde wereldlanden te hebben doorgebracht-
jarenlang aan de onderkant van de maatschappij gewerkt heeft in een
gevangenis en in een achterstandswijk in Engeland.
De oorspronkelijke titel van dit boek is: Our culture, Whats left of it
The Mandarins and the Masses.
Het door Ronald Kuilen in het Nederlands vertaalde boek heeft als
ondertitel Nieuwe essays van een spraakmakend cultuurcriticus en heeft
een woord vooraf van Chris Rutenfrans. Hierna begint de inleiding door
Dalrymple en hij maakt hierin op drie paginas de benaming een
spraakmakend cultuurcriticus direct waar, in korte vlijmscherpe
bewoordingen zet hij zijn cultuurkritiek neer: ondanks de
voortschrijdende vooruitgang en toenemende welvaart, dreigt onze cultuur
in verval te raken: de grenzen van beschaving zijn de laatste honderd
jaar erg kwetsbaar gebleken; miljoenen mensen kwamen om als gevolg van
georganiseerd geweld (nazisme, communisme, de culturele revolutie in
China, de Rode Khmer in Cambodja en de genocide in Rwanda). Hij pleit
voor een actieve instandhouding van de grenzen die beschaving van
barbarij scheiden, maar dit blijkt - stelt hij - juist niet door de
progressieve intellectuelen gedaan te worden, integendeel, zij nemen
juist een tegendraadse houding aan tégen het in stand houden van
maatschappelijke
conventies.
"Het doorbreken van taboes en het vertonen van grensverleggend gedrag
verdient in de ogen van moderne critici de hoogste lof, ongeacht welke
grenzen zijn verlegd of welke taboes zijn doorbroken"
En dit heeft ook gevolgen voor de onderkant van de samenleving:
"En wat goed is voor de bohémien wordt vroeg of laat goed voor de
ongeschoolde arbeider, de werkloze, de bijstandstrekker - het soort
mensen dat juist grenzen nodig heeft om het leven aan te kunnen of de
hoop op verbetering te houden. Het gevolg is morele, spirituele en
emotionele misère, die kortstondige pleziertjes en aanhoudend lijden met
zich
meebrengt"
Hij heeft dus kritiek op de kritiekloze grenzeloosheid, het
cultuurrelativisme, het alles-moet-mogelijk-zijn van het correct
denkende establishment; hij verwijt hen gemakzuchtige aannames en hij
wijst op iets dat - voor ons boekgrrls - heel belangrijk is: hij wijst
op de cruciale rol van literatuur en andere kunstvormen om het tij te
keren.
"romanschrijvers, filmregisseurs, journalisten, kunstenaars en zelfs
popzangers. Zij zijn de onofficiële wetgevers van de wereld; we zouden
veel aandacht moeten besteden aan wat zij te zeggen hebben en hoe zij
het zeggen"
Daarna volgen er 25 essays met vaak zeer sprekende titels, die dit thema
verder uitwerken. Ze zijn onderverdeeld in twee categorieën, Kunsten en
Letteren en Samenleving en Politiek.
Deze indeling wordt mij trouwens direct bij het lezen van het eerste
essay al niet duidelijk In dit essay : "de lichtzinnigheid van het kwaad"
analyseert Dalrymple het probleem van het kwaad aan de hand van zijn
eigen ervaringen in een Britse achterstandswijk. Waarom hij dit onder
kunsten en letteren schaart is mij een raadsel. Ik vind het meer een
verdere uitwerking van zijn korte inleiding.
Dalrymple vraagt zich in dit essay af waar de enorme toename van het
kwaad en ellende aan de onderkant van de samenleving vandaan komt. Hij
wijst twee kwaden aan: de verzorgingsstaat die de verantwoordelijkheid
overneemt en de huidige cultuur en ideeën, waardoor onverantwoordelijk
gedrag moreel geoorloofd is: hij spreekt over het onzalig verbond "tussen
degenen ter linkerzijde die menen dat de mens wel rechten, maar geen
plichten heeft en liberalen die menen dat keuzevrijheid van de consument
het antwoord is op alle sociale vraagstukken". Hierdoor is het mogelijk,
en soms lonend om je onverantwoordelijk en egoïstisch te gedragen, om
voorrang te geven aan kortstondig plezier voor jezelf boven de ellende
op langere termijn van anderen aan wie je verplichtingen hebt. Uit zijn
eigen praktijk in het gevangeniswezen geeft hij voorbeelden van deze
cultuur van onmiddellijke behoeftebevrediging en van de
slachtoffercultuur, waardoor mensen niet meer het heft in eigen handen
nemen.
Even een voorbeeld dat mij erg aansprak en dat ook Dalrymple's
schrijftrant weergeeft:
"Van de duizenden patiënten die bij mij kwamen, hebben er slechts twee
of drie beweerd dat ze 'ongelukkig' waren; alle anderen zeiden dat ze 'depressief'
waren. Deze semantische verschuiving is hoogst interessant, want zij
geeft aan dat ontevredenheid met het leven een pathologische, medische
aandoening is, waarbij de arts de verantwoordelijkheid heeft om deze met
medische middelen te verlichten. Iedereen heeft recht op gezondheid;
depressie is ongezond, daarom heeft iedereen het recht gelukkig te zijn
(het tegendeel van depressief-zijn). Deze gedachte betekent ook dat
iemands geestesgesteldheid, of iemands stemming, los staat of zou moeten
staan van hoe iemand zijn leven leidt - een overtuiging die het
menselijk bestaan wel van elke betekenis moet beroven omdat ze beloning
radicaal scheidt van gedrag. Dit heeft de bespottelijke pas de deux
tussen arts en patiënt tot gevolg: de patiënt doet alsof hij ziek is, en
de arts doet alsof hij hem geneest. Intussen wordt voor de patiënt het
gedrag dat deze ellende onvermijdelijk tot gevolg had, welbewust
verborgen gehouden."
Hij noemt de politiek, hulpverleners en de media hypocriet, omdat die
ontspoord gedrag van de onderklasse niet keihard durven te veroordelen
en zeker niet aan een stelselherziening willen denken: "degenen die in
hun hart weten dat een dergelijke herziening noodzakelijk is, zien het
als electorale zelfmoord dit te bepleiten"
Het ontbreekt hun aan moed, stelt Dalrymple, hij noemt het morele
lafheid. Dalrymple heeft die moed kennelijk wel, maar zegt zich een
roepende in de woestijn te voelen. Hij eindigt dit essay met: "de
woestijn vind ik niet langer aantrekkelijk, Ik vertrek - hopelijk
voorgoed."
Is dit boek zijn testament ?
In de volgende 24 essays schreeuwt hij het soms uit, hij schopt links en
rechts woedend en ongenadig tegen vele schenen en heilige huisjes en
vooral de Britse moderne cultuur krijgt er van langs. Hij gaat soms wat
mij betreft erg kort door de bocht, maar zet in ieder geval wel aan tot
verder nadenken. Het is ondoenlijk en het gaat hier ook echt te ver om
alle essays hier apart te bespreken, ze gaan over hedendaagse kunst,
over Shakespeare, Karl Marx, Prinses Diana, Aldous Huxley en George
Orwell om er maar eens een paar te noemen; maar ook over
massamoordenaars, popzangers, drugs en over de crisis in de Islam.
Teleurstellend vond ik dat hij geen voorbeelden van hedendaagse
schrijvers en kunstenaars gaf, die de hedendaagse samenleving wel
positief beïnvloeden. Hij blijft steken in zijn cultuurkritiek en
beroept zich op Shakespeare, Zweig, Huxley en Orwell. Niets ten nadele
van hen, maar ze zijn afkomstig uit (ver) vervlogen tijden; is Dalrymple
dan toch gewoon een aartsconservatief ??
Het boek roept in ieder geval ook vragen op over onze Nederlandse
samenleving met als voorbeelden de tokkies, de rellen in de diamantbuurt
en in Slotervaart in Amsterdam, de sentimentele 'incontinentie' bij het
overlijden van Andre Hazes e.a. , het voetbalvandalisme enz. (ik lees
net in het parool van vandaag -26/01- dat "vandalen zich mogen uitleven
op het nieuwe materieel voor de Amsterdamse Noord/Zuidlijn. De wethouder
van Verkeer, Mark van der Horst, wil zo onderzoeken of de wagons
amsterdam-idiot-proof zijn" Het moet toch ook niet gekker worden !!)
Het boek is makkelijk leesbaar, geen moeilijk wetenschappelijk
taalgebruik, en daardoor zeer toegankelijk voor een breder publiek. Voor
wat betreft de vertaling nog het volgende: ik vraag me af waarom de
oorspronkelijke titel van het boek "our culture" vertaald is in "beschaving".
Dit wordt over het algemeen gezien als een etnocentristisch begrip en ik
vraag me af waarom het niet gewoon vertaald is in "onze cultuur". Ik heb
de engelse versie niet gelezen, dus ik weet niet of Dalrymple
"civilization" gebruikt in het boek als de vertalers het over "beschaving"hebben,
de titel wijst hier in ieder geval niet op.
Marijke J.
|
Recensie exemplaar
Nieuw Amsterdam,
2005, 352 pagina's
ISBN 90-468-0004-0
Anthony (A.M.) Daniels (1949-) is an English writer and retired
physician (prison doctor and psychiatrist), who frequently uses the pen
name Theodore Dalrymple. He has written extensively on culture, art,
politics, education and medicine both in Britain and overseas, and is
probably best-known for his opposition to progressive and liberal
policies and reforms in these fields. Now retired from medicine, he
worked as a doctor and psychiatrist, in Zimbabwe and Tanzania, and more
recently at a prison and a public hospital in Birmingham, in central
England. He has travelled in many countries in Africa, South America,
Eastern Europe, and elsewhere.
(meer bij
Wikipedia)
Theodore Dalrymple is probably best known for his weekly columns in The
Spectator and his essays in the American quarterly City Journal. He is a
psychiatric doctor working in an inner city area in Britain where he is
attached to a large hospital and a prison. His columns report on the
lifestyles and ways of thinking of Britain’s growing underclass, and in
his latest book, Life at the Bottom, he warns that this underclass
culture is spreading through the whole society. Peter Saunders
interviewed him for Policy.
(Meer bij
Policy)
This new collection of essays by the author of Life at the Bottom
bears the unmistakable stamp of Theodore Dalrymple's bracingly
clearsighted view of the human condition. In these twenty-six pieces,
Dr. Dalrymple ranges over literature and ideas, from Shakespeare to
Marx, from the breakdown of Islam to the legalization of drugs. The book
includes "When Islam Breaks Down," named by David Brooks of The New
York Times as the best journal article of 2004.
(Meer bij
Manhattan Institute)
"When Islam Breaks Down"
My first contact with Islam was in Afghanistan. I had been through Iran
overland to get there, but it was in the days of the Shah’s White
Revolution, which had given rights to women and had secularized society
(with the aid of a little detention, without trial, and torture). In my
naive, historicist way, I assumed that secularization was an
irreversible process, like the breaking of eggs: that once people had
seen the glory of life without compulsory obeisance to the men of God,
they would never turn back to them as the sole guides to their lives and
politics.
(Volledige artikel bij
City
Journal)
|