Het begon allemaal in toen een een grrl vertelde dat:
Omdat er donderdag a.s. van het Studium Generale een lezing is over
Thomas Mann en Der
Zauberberg ben ik enthousiast aan het boek begonnen. Eindelijk: ik had het
al eerder wekenlang in huis van de bieb. Ik vind het heerlijk om te
lezen, prachtig, beeldend geschreven en tot nu toe (kleine 200 blz.) helemaal
niet langdradig.
Gelijk kwamen er diverse grrls met hun Toverberg verhalen:
Nou, ik vond het
prachtig, ik zou het wel weer willen lezen, maar nu
even niet.
Ik las De Toverberg jaren geleden en denk er met veel plezier aan terug. Ik herinner me schaterbuien
ermee, vooral met een zekere Halve Long
Vereniging en dat ik wekenlang een bepaalde manie had om te gaan 'ligkuren'. maar ook
'saaie' stukken waar ik toen veel moeite mee had. ik
ben erg benieuwd hoe dat nu gaat zijn. ik ben echt blij dat we het lezen.
Veel tussentijds commentaar, dat lijkt me leuk!
ah, precies het opwarmertje dat ik nodig had. Had niet verwacht dat ik op
humor kon rekenen. Mooi dat jij je zelfs op herlezen verheugt. Ben
nieuwsgierig. Tot binnenkort.
> Mooi dat jij je zelfs op herlezen verheugt.
ik heb al meerdere Mann kenners horen zuchten 'Oh, dat moet ik zeker een
keer herlezen'. Soms krijgen een bepaald soort klassieke boeken een
onverdiend 'zwaar sfeertje' opgeplakt dat mensen tegenhoudt om ze in
handen te nemen. Terwijl ze jUIst klassiekers zijn geworden omdat ze zo
heerlijk leesbaar zijn! Wat een rare paradox eigenlijk...
Ben
gisteren ook begonnen in De Toverberg, maar ik moet even tegensputteren.
Het boek is wel zwaar, namelijk letterlijk: het heeft een loodzware kaft
en iets meer dan 900 bladzijden van dik papier. Het kan door mijn rsi
komen, maar ook door mijn favoriete gewoonte in bed te lezen, maar ik zou
willen dat alle boeken werden gedrukt op het dunst vindbare papier met een
lekker meegaand kaftje van flexibel plastic.
Hebben jullie
overigens de vertaling van Pé Hawinkels? Pé Hawinkels was een kritisch
taalvirtuoos. Hij overleed nu 27 jaar geleden. (..) Zijn vertaling van de
Toverberg van Thomas Mann werd geroemd, maar raakte ook omstreden. Doordat
Hawinkels tot twee maal toe de zinsnede 'Leuk hè?' aan het boek toevoegde
en er behalve veel lof ook veel kritiek op de vertaling kwam, liep hij de
Nijhoffprijs voor vertalers mis. Feit is wel dat de Arbeiderspers ook bij
de meest recente heruitgave van de Toverberg, heeft gekozen voor de
Hawinkelsvertaling.
Ik ben begonnen met het voorwoord. Dat was
van Thomas Mann zelf en geschreven in 1939! Hij richt zich in dat
voorwoord tot de studenten van Princeton die het boek lezen in het kader van de klassieken, waar Mann
zich zeer vereerd door voelt. Ook leuk is dat hij dat voorwoord in het
Engels
schrijft eigenlijk (niet in mijn exemplaar, daar is het gewoon Duits). Het
grappige is dan dat hij zegt het makkelijker te vinden om in het Engels te
spreken, zoals het ook Hans Castorp tegenover Madame Chauchat makkelijker
valt om in het Frans te spreken omdat hij daardoor dingen kan zeggen die
hij in zijn eigen taal nauwelijks over zijn lippen zou kunnen krijgen. Dat
is niet alleen heel herkenbaar, maar ikzelf zit dat dan nog eens allemaal
in een taal te lezen die ik eigenlijk nooit heb geleerd! Ik wil eigenlijk
iets uit dat voorwoord opschrijven, ik kan me niet herinneren dat het in
het boek wat ik destijds las, was opgenomen. Als het er wel in zit, is het
wat zonde van de moeite. Want ik snap wel wat er staat, maar om het te
vertalen, dat is toch een ander vak! Ik probeer het toch, al was het maar
voor mezelf.
Mann begint te zeggen dat het boek eigenlijk niet goed afzonderlijk te
beoordelen valt. Je moet het in verband brengen met 'Buddenbrooks, 'Betrachtungen eines Unpolitischen' en
'Tod in Venedig'. Maar omdat het nu
eenmaal alleen over 'De Toverberg' gaat, lijkt het hem beter om iets
historisch-anecdotisch te vertellen over de ontstaansgeschiedenis van deze
roman. Het begon er allemaal mee dat zijn vrouw in 1912 in Davos werd
opgenomen met een longaandoening (niets ernstigs). Mann bezoekt haar daar
een keer en het samenzijn van Hans Castorp met zijn neef in het restaurant
van het sanatorium, is letterlijk afkomstig uit eigen ervaring. Net als
zijn held zou ook Mann daar drie weken blijven en het scheelde niet veel
of het zou een veel langere tijd geworden zijn: Mann kreeg iets aan zijn
luchtwegen en de arts raadde hem aan daar een half jaar te blijven! Maar
in tegenstelling tot zijn held bleef hij niet. Mann nam zich daar in het
kuuroord voor een boek te schrijven over de gevaren van een dergelijk
milieu. Het was voornamelijk een jeugdziekte en al die jonge mensen daar
leefden volledig buiten de realiteit. Ze hadden niets anders aan hun hoofd
dan de temperatuur onder hun tong en flirten. Uiteindelijk bleken ze
definitief voor het 'platteland' verloren. Platteland wordt door Mann (of
misschien wel in het kuuroord) gebruikt voor de werkelijke wereld, in
tegenstelling tot de hoogte waarop het kuuroord staat. Mooi wel toch die
metafoor?
Verder had Mann een totale tegenstelling tot 'Tod in Venedig'
voor ogen. De titel 'De toverberg' vormde een humoristische tegenstelling
en qua omvang moest het een wat uitgebreide 'short story' worden. Nou dat
is gelukt! Dat het zo dik zou worden, was ook voor Mann een verrassing:het boek is er met hem vandoor gegaan. Maar dat is voor hem een teken van
alle grote werken: niet wat je je voorneemt te doen, maar wat er
noodzakelijk ontstaat. Toen kwam de oorlog en ging Mann onder de wapenen.
Na de oorlog werd het
werk aan deze roman steeds onderbroken door kritische essays. En
eindelijk
in 1924 verschijnt dan 'De toverberg' in twee banden.
Mann vervolgt met te zeggen dat hij een arrogante eis heeft, namelijk het
boek twee keer te lezen. Maar natuurlijk niet als je het bij eerste lezing
al hebt weggelegd, want, zegt hij, kunst moet vreugde brengen en als een
werk dat effect niet heeft, moet je het laten liggen en je op iets
anders
richten.
Maar als het je wel vreugde bracht, moet je het twee keer lezen. Dan kun
je zien hoezeer de muziek invloed heeft gehad op het boek. Voor Mann was
de
roman altijd een symfonie, een werk van contrapuntiek, een netwerk van
thema's. En daarmee komt hij op een tweede punt: het mysterie van de tijd
waarmee de roman zich op meerdere manieren bezighoudt. Het is een roman
over de tijd in dubbele betekenis, enerzijds historisch: het probeert het
innerlijke beeld van een tijdperk te geven, de Europese tijd van voor de
oorlog; anderzijds omdat de tijd zelf onderwerp is, niet alleen in de
beleving van de held maar ook de tijd op zichzelf. Het boek is zelf
datgene waarover het vertelt; terwijl het de hermetische betovering van
een jonge held schildert, streeft het er zelf naar om met artistieke
middelen de tijd op te heffen, de muzikale-ideële wereld die het omvat op
ieder moment aanwezig te laten zijn en een magische 'nunc stans'
(stilstand) te bewerkstelligen. De pretentie van de roman is het om inhoud
en vorm, zijn en verschijning, tot volledige overeenstemming te brengen en
steeds datgene te zijn waarover het gaat. Maar de roman wil meer zijn. Er
is ook nog het grondthema van de 'vermeerdering', waaraan vaak de term 'alchimistisch' gegeven wordt. (Ik
moet toch maar eens een fatsoendelijk
woordenboek aanschaffen). De held Hans Castorp is een eenvoudige jongen.
Maar in de koortsachtige omgeving van de toverberg krijgt hij een
vermeerdering (?) die hem in staat stelt tot morele, geestelijke en
zinnelijke avonturen waarvan hij in 'de vlakke wereld; niet had kunnen
dromen. Zijn geschiedenis is de geschiedenis van een vermeerdering, maar
is ook vermeerdering in zichzelf, als geschiedenis en vertelling. Het
gebeurt weliswaar met de middelen van de realistische roman, maar het
stijgt steeds boven de realiteit uit voorzover deze geschiedenis
symbolisch en transparant gemaakt wordt voor het geestelijke en het
ideële. Dat gebeurt al in de behandeling van de personages, die voor het
gevoel van de lezer allen meer zijn dan dat zij lijken: ze zijn allen
exponenten, vertegenwoordigers en
boden van geestelijke domeinen, principes en werelden. Mann hoopt dat ze
daarmee geen wandelende allegorieën zijn. Maar hij voelt zich hierin
gerustgesteld. De ervaring heeft hem geleerd dat de lezers deze mensen,
Joachim, Clawdia, Peeperkorn, Settembrini en hoe ze ook mogen heten als
werkelijke mensen zien, mensen die zij zich als werkelijk gemaakte
kennissen herinneren.
Mann vervolgt: je kunt de roman lezen als een waarschuwing voor
langdurige
ligkuren, maar dat is slechts voorgrond en in wezen achtergrond. Wat
Hans
Castorp leert is dat alle hogere gezondheid door de diepe ervaring van
ziekte en dood gegaan moet zijn. Of, zoals hij tegen Madame Chauchat zegt:
er zijn twee manieren om te leven. De ene is gewoon en braaf. De andere is
moeilijk en voert je over de dood heen en dat is de geniale manier. In die
zin kun je 'De toverberg' als een initiatieroman opvatten. Die term, zegt
Mann, heeft hij niet van zichzelf maar van de literaire kritiek. Want ook
dat is zo uniek. Als Mann deze lezing houdt is er al een kritische studie
over het boek verschenen waarover Mann zeer te spreken is (van prof. H.I.
Weigand). Hij gaat dan verder in op een destijds (in 1939) recent
verschenen artikel over 'graalhelden' en daarin wordt ook Hans Castorp als
een zoeker naar de Heilige Graal gezien. Mann verheugt zich in deze
kritiek en zegt: misschien leest u het boek nog eens vanuit dit
gezichtspunt. U zult dan ook vinden wat de graal is, namelijk het weten,
de inwijding, al het hogere, waarnaar niet alleen de
held, maar ook het boek zelf op zoek is. U zult het vinden in het
hoofdstuk,
getiteld 'Sneeuw', waarin Hans Castorp verdwaald is op dodelijke hoogte en
waarin hij zijn droomgedicht over mensen droomt. De graal die hij, zo niet
vindt, dan toch wel in zijn doodsdroom aanvoelt, voordat hij vanaf zijn
hoogte in de Europese catastrofe gesleurd wordt, dat is de idee van de
mensheid, het begrip van een toekomstige, door het diepste weten van
ziekte en dood doorleefde humaniteit. De graal is mysterie, maar ook de
humaniteit is dat. Want de mens zelf is een mysterie en alle humaniteit
berust op eerbied voor het mysterie van de mensheid.
Aldus Thomas Mann, Princetown, mei 1939
Tjonge, jonge, wat is het hier stil. Iedereen zeker druk aan het
bladzijden
omslaan in De Toverberg? Ik wel en ik geniet met de bladzijde meer van dit
boek. Ooit verslond ik Ivan Illich 'De deskundige: vriend of vijand' en
'Grenzen aan de Geneeskunde' waarin kort door de bocht het ziekmakende
karakter en de maatschappelijke implicaties van de geneesKUNDE aan de kaak
werd gesteld. En sommige van de gedachten van Mann over (de functie van)
ziekte zou Illich zo hebben kunnen overschrijven. De enige die zich
tegen de
professionele terreur van de medische wetenschap in het sanatorium lijkt
te verzetten is Settembrini. Ik begin dan ook steeds meer van hem te
houden, al is het af en toe wel een pompeus pratende dwaas. Om in de
woorden van Mann via Hazewinkels te blijven: ik amuseer me vorstelijk.
en toen bleef het stil... waar blijven nou de Toverberglezers? Ik
moet ook eerlijk bekennen dat ik je niet enthousiasmerend kan toespreken.
Ben gekomen tot blz. 336 en nu kap ik ermee. Er staan aardige passages in
en ingedikt tot 300 bladzijden zou ik het boek met plezier gelezen hebben,
maar het tempo is me te traag, dit houd ik niet vol. Ik vind dat Mann
mensen goed kan typeren en daar heb ik me dan ook mee vermaakt, maar je
schrikt inderdaad als meneer Settembrini weer op het toneel verschijnt,
goed voor pagina's lange opvoedkundige vertogen. In Hans Castorp zit me te
weinig ontwikkeling, hij wordt getypeerd als zeer middelmatig en daardoor
boeit hij me dan ook niet. Laat hem maar lekker liggen.
Hallo
beklimgrrls hier is er nog een. Ik ben inmiddels de 500 genaderd. Was
eigenlijk wel aangenaam getroffen dat het niet zo'n zware kost is, En dan
ook nog: de dood was absoluut taboe in de dagen dat hij dit schreef, deze
benadering moet als een bom ingeslagen zijn! Evenals het kijkje in die
lanterfantende kliek die daar dus midden
tussen zit. Mann deed er zelf die ervaringen op doordat z'n vrouw de
tering
kreeg en moest kuren.
Net een mooi stuk achter de rug waarin Hans 'de ander' ontdekt en nog wel de stervende ander en ze gaat verblijden met
bloemen.
meen je serieus wat hierboven staat? Stel dat jij aan je laatste
levensdagen
bezig bent in een ziekenhuis en dat je dan opeens twee jonge kereltjes op
bezoek krijgt, die niet zozeer in jouw persoon geinteresseerd zijn, -want
jij bent hun onbekend -, maar alleen in het feit, dat je stérvende bent.
Als je nog zou kúnnen schoppen, schopte je ze toch buiten? Er is iets
raars aan de hand met dit boek en ik denk dat het de voortdurende ironie
is. Geen moment is Mann zonder en daardoor blijft er een afstand tussen
mij en alle personages. Hij laat Settembrini wel gezond reageren,
maar ook Settembrini mag geen wijze oude man zijn die de jongens coacht,
ook hij wordt weer een karikatuur. Hier wordt ironisch geleden en
gestorven. In feite is die Hans een sneue wees met een verknipt
gevoelsleven die de schijnveiligheid van het sanatorium verkiest boven het
echte leven, maar ik kan door die ironische tussenkomst van Mann niet met
Castorp meevoelen. Hoe zit dat met de andere klimmers? Raken jullie wel
betrokken in het wel en wee? Of is het eerder fascinatie voor
''daarboven''
Wat ik schreef over de ontdekking van de ander was
ironie... vanzelfsprekend. Maar ik ben niet geheel negatief over wat de
'blagen' doen, dan wel blaag Hans, want die Joachim blijft een kleurloos
type met als etiket 'militair' (een etiket van lucht, want verder dan het
voornemen om is hij niet gekomen). Het bezoeken der stervenden vond ik een
mooie vondst om de nieuwsgierigheid van Hans naar de dood te bevredigen.
Afstandelijke beoordeling; het is geen moment in me opgekomen te twijfelen
aan de blijde reactie die de bezochten lieten zien. Anno nu in Nederland
zijn er vrijwillige ziekenbezoekers en sommige mensen schijnen dat echt op
prijs te stellen. Ik moest er om grinniken. Wat Hans doet met zijn
bezoekjes aan de moribundi is het doorbreken van een taboe van daarboven.
Voor ieder ligt de dood daar in meer of mindere mate op de loer en
iedereen koketteert er ook min of meer mee. Maar als het echt op sterven
aan komt, dan wordt het verborgen gehouden...en er mag niet over worden
gesproken. Er is nog iets merkwaardigs aan de hand met de
sterfbeschrijvingen: tot twee keer toe heeft Mann heel expliciet
beschreven dat iemand op het laatste moment wilde vluchten. Alsof dat
gemeengoed is 'daarboven'. De eerste keer dat dit gebeurt laat Mann
Behrens zelfs zeggen dat de stervende 'zich niet moet aanstellen'. Dit
soort beschrijvingen boeien me dus erg, maar daarmee is ook meteen je
andere vraag beantwoord: geen betrokkenheid, ik zit niet mee te leven - ik
analyseer mee. Ik vind de personages niet zozeer karikaturen als wel
'ideaaltypes'. Alleen mevrouw Chauchat is enigszins normaal.
Hoe
bedoel je ''mooie'' vondst? Voor mij moet daar toch een ;-) bij. Vraag van
een bekende aan mij zeer goede bekende die ''bediend'' was. "Hoe voelt het
nu om opgegeven te zijn?'' Serieus, dat werd gevraagd. Die bevredigde ook
zijn nieuwsgierigheid naar de dood. Maar je bedoelt literairtechnisch goed
gevonden, niet moreel mooi? (niet gemakkelijk zo'n discussie op schrift,
al pratend zou alles veel eerder duidelijk zijn)
>
Afstandelijke beoordeling; het is geen moment in me opgekomen te twijfelen aan de
blijde reactie die de bezochten lieten zien. Anno nu in Nederland zijn er vrijwillige ziekenbezoekers en sommige mensen schijnen dat echt op
prijs
te stellen.
Daar heb ik ook wel aan gedacht ja. Dat dat bestaat. De patient kan zich
vaak niet de weelde veroorloven om alleen bezoek aan bed te willen
hebben
waarmee een binding bestaat. Heb waardering voor goedbedoelende
bezoekers
maar der Hans bedoelt het niet eens goed, placet experiri is zijn
spreuk.
Hij vindt het aangenaam ervaringen op te doen. Daar mogen de stervenden
ook toe dienen. Zulke doodsengelen bestaan en het is beslist nuttig ze te
beschrijven.
Dat doorbreken van het taboe heeft op zich wel iets, maar Hans brengt het
ook niet verder dan koketteren. Heb je hem kunnen betrappen op een
verstolen traan om wat hij gezien heeft, op een reaktie op al dat leed?
Klimmers: Hou vol dat klimmen! Joachim komt echt wel tot iets dat
hij wenst, en hou in de gaten - zo je wilt analyseer - Settembrini's
uitlatingen, want heus het heeft een functie. En mocht je denken: nou moe,
er komt ook nooit een eind aan: dat doet het dus wel en op een voor mij
heel onverwachte manier, zo
heeft Mann je met z'n schrijfkunsten in slaap gewiegd.
Lees dus door, hink-stappend of niet, ik bereikte de eindstreep vandaag.
Wat natuurlijk niet wegneemt dat je best van iedere discussie precies zo
veel kunt lezen als jou interesseert. Ik bedoel, als die Napthta of
Settembrini het over moraal, politiek, godsdienst of weet ik wat nog
allemaal hebben, dan kan ik daar zonder al te veel moeite die dingen
uitpikken die ik op dat moment graag wil weten. En verder alles waar ik te
weinig van af weet en/of wat me niet zo interesseert, gewoon overslaan, of
vluchtiger lezen, totdat ik weer op iets stuit dat ècht mijn
nieuwsgierigheid prikkelt. Volgens mij was dat soort conversatie in die
tijd en in die kringen meestal een manier om de tijd te vullen en indruk
te maken, maar hoefde je niet op ieder denkbeeld dat er aangeboden werd in
te gaan of er diep over na te denken. Veel mensen deden gewoon net of ze
luisterden en maakten zo nu en dan een opmerking om te laten blijken dat
ze mee konden praten en vaak maakte de elegante vorm meer indruk dan de
inhoud.
Maar er zijn beslist weer andere grrls die zich juist voor die
discussies
interesseren, in plaats van alles wat ik graag zou willen weten (wie er
wanneer terug zal komen; of er ook iemand echt beter wordt, de
ontwikkeling van vriendschappen en rivaliteit tussen de verschillende
bewoners, eventueel ook de vraag wat er gebeurt als iemand geen geld meer
heeft voor de kuur).
Ik ben ook met de Toverberg bezig en moest
opeens aan een uitzending denken die ik bij Knetterende letteren
beluisterd heb over geneeskunde en literatuur.
Je kunt het programma nog beluisteren, even naar het archief:
Het was een interessante uitzending. Bert Keizer was ook weer aanwezig met
z'n eeuwige ironie. Blijft een leuke man, vind ik om naar te luisteren.
Alle artsen die aanwezig waren vonden de Toverberg van Herman Mann het
beste boek dat over de beschrijving van ziekte gaat.
> later vond
ik de sfeer dan meer weghebben van een lange reis op een oceaanstomer,
met veel oppervlakkigere contacten en soms ook een beetje roddel, dus
dat de mensen niet alleen tegen elkaar praatten, maar nog veel liever
over elkaar, ook over mensen van andere dekken.
Hé, mooie vergelijking
met die cruise op een ''oceaanstomer''. De vijf maaltijden per dag, de
comfortabele ligstoelen en het vrijwillige verblijf doen me daar meer aan
denken dan aan een vluchtelingenoord en vooral de decadentie van deze en
gene. (geen ervaring met vluchtelingenkampen, daar verwacht ik wel roddel
-waar niet-, maar geen decadentie). Ik zat me te verbazen over de drank,
maar vooral over de sigaren die erdoor gejast worden, met name door de
arts, en dat bij een longziekte. Dat was
toen kennelijk nog geen item. Ook opvallend, dat er nog geen medicijn was.
En wat te denken van besmettingsgevaar?? Ik ben eens gaan zoeken bij
Google hoe men daar nu mee omgaat. Boeiende lectuur als je net een paar
weken in die weelderige Zwitserse sanatoriumsfeer vertoefd hebt. Dat Mann
voorstander was van de oorlog in 1914 is een interessant feit, versterkt
mijn indruk dat Settembrini Manns meningen weergeeft. Ben al met al toch
blij dat ik nu eindelijk weet waar die Toverberg over
gaat. Maar zonder de boekies had ik het boek nóóit uitgelezen.
(uit een encyclopedia): In de roman staan in de personages van de
humanist Settembrini en de
jezuiet Naphta de illusies van de burgerlijke progressiviteit
(waarschijnlijk bedoelen ze het geloof in de vooruitgang) en de
neoromantische irrationaliteit , die een voorloper van het nazisme lijkt
te zijn, tegenover elkaar; maar de auteur kiest duidelijk voor Settembrini
Tja... ik wist eerst niet goed wat ik moest zeggen, want me
verheugen op een uurtje toverberg deed ik ook niet echt meer. Volgens mij
lijkt het lezen van het boek heel erg op hoe je je voelt als je echt in
een ziekenhuis o.i.d. terechtkomt, soms ben je blij dat je er bent (omdat
je er toch van uitgaat dat je er beter wordt) maar soms zie je het
helemaal niet meer zitten, stoor je je eraan dat er weinig of niks te
beleven valt en gaat dan enorm idealiseren hoe heerlijk het thuis was, wat
je allemaal zou kunnen doen als je ontslagen was. Maar dan zijn er weer
momenten dat je het gevoel hebt dat je het getroffen hebt dat je daar
ligt, met aardige mensen, interessante
gesprekken met mensen die je anders nooit had leren kennen, lekker eten
(of na een paar dagen vasten ben je al blij dat je überhaupt weer iets mag
eten, het hoeft dan niet eens zo ontzettend lekker te zijn).
Ik
kwam gisteren zelfs voor het eerst bij zo'n stuk waarvan ik dacht 'ja, mag
het misschien een onsje minder!?' Hij gIng maar door over zijn
ontdekkingen in zijn biologie boeken... ja zeg, als ik een beknopt uitleg
van hoe de menselijke lichaam functioneerd zoek ik dat lekker zelf op!
Maar goed, dat stukje is nu voorbij en het leest weer wat vlotter. In
ieder geval, voordat ik verder met het boek ga wil ik nu even kijken wat
voor stukken ik tot nu toe wil bewaren:
- Uit de intro: 'Wij zullen
het uitvoerig vertellen, grondig en precies' (tja, wij lezers kunnen in
ieder geval niet klagen dat hij ons niet van te voren waarschuwde! ;-)
- 'Ze was fris - en verder niets. Het ontbrak haar aan aroma, aan
inhoud, aan vochtigheid; je kreeg haar probleemloos binnen, maar de ziel
had zij niets te zeggen.'
- over een hoest: 'klonk als een lugubere
krachteloze woeling in een brij van organische ontbinding.'
- 'was hier
sympathie in het spel, de geenszins zeldzame onmiddellijke verbondenheid
en wezenlijke verwantschap die een trap overslaat.'
- 'toen het besluit
eindelijk viel (dat hij het besluit genomen had zou namelijk bijna te veel
gezegd zijn)'
- 'Sarcasme is de geest der kritiek, en kritiek betekent
de oorsprong van vooruitgang en verlichting.'
- 'Ledigheid en monotonie
mogen dan het ogenblik en het uur rekken en vervelend maken, 'lang doen
vallen', maar grote en zeer grote tijdsruimten verkorten en verdampen ze
tot er zo goed als niets meer van over is. Omgekeerd is een rijke en
interessante inhoud weliswaar in staat het uur en zelfs nog de dag te
verkorten en vleugels te geven, maar in het groot verleent zo iets het
veroop ven de tijd breedte, gewicht en soliditeit, zodat veelbewogen jaren
veel langzamer verstrijken dan van die armoedige, lege en onbeduidende,
die de wind voor zich uitblaast en die vervliegen.' (PrAchtig zinnen!
volgens mij is de kernbegrip van het hele boek.)
- 'Wij weten heel goed
dat het inlassen van periodes, waarin wij ons gewennen aan andere en
nieuwe gewoontes, het enige middel is om ons leven tegen te houden, ons
tijdsbesef op te frissen, een verjonging, versterking en vertraging van
onze tijdsbeleving en daarmee de vernieuwing van ons levensgevoel in het
algemeen te bewerkstelligen. Dat is het doel van veranderingen van lucht
en omgeving, van de reis naar de badplaats, dat is de revaliderende
werking van de afwisseling, van de episode.' (Eigenlijk wil ik pagina's
lang nu opslaan, maar daar ben ik te lui voor - het gaat in ieder geval
over het stukje met titel 'Uitwijding over het tijdsbesef' in de 4e
hoofdstuk.)
- 'het went wel, dat het niet went'
- 'Zulke etappes in
de jaarkring als het Kerstfeest schenen hun juist goed als steunpunten en
zweefmolens, waaraan je met een begendige zwaai over de ledige
tussentijden heen kon voltigeren.'
- 'Wat was het leven? [...] Het was
geen materie, en het was geen geest. Het was iets daar tussenin, een
fenomeen, gedragen door materie, zoals de regenboog over de waterval en
zoals de vlam.'
ok, dat waren tot nu toe mijn 'bewaarbare
stukken' uit dit boek. Ongetwijfeld komen er meer. Ik vind dat hij
schrijft als een soort kruising tussen... Anita Brookner en... Harry
Mulisch en... Italo Calvino? Of is
deze combinatie te raar om in het minst begrijpelijk te kunnen zijn? In
ieder geval geniet ik er best van.
Het was best een hele opgave om
het boek uit te lezen en af en toe was er een verleiding om sommige
stukken 'diagonaal' te lezen om een beetje op te schieten. Maar dat heb
ik niet gedaan, te bang dat ik een van zijn wonderschoon zinnen zou kunnen
missen. Want daarvan zijn er zeker heel veel. Wat ik vooral aan dit boek
over zal houden is zijn uitleg over hoe we 'de tijd' ervaren. Hij
verwoordt zo perfect vele dingen die wij als lezers instinctief herkennen
als de waarheid maar nooit eerder (ik in ieder geval niet) zo helder
uitgedrukt gehoord hebben. Hoe de tijd soms voorbij vliegt en soms zowat
stil lijkt te staan, daar gaat zowat het hele boek over. (Klinkt doodsaai
als ik het zo opschrijf maar is het eigenlijk niet.) En dat zie je ook in
hoe het verhaal opgebouwd is. De beschrijvingen van zijn eerste dagen
'daarboven' nemen heel veel pagina's in beslag en later vliegen de jaren
voorbij zonder dat je een kans hebt ze precies te tellen. Er is
natuurlijk veel meer in dit boek om erover te schrijven maar dat van 'de
tijd' is wat voor mij vooral uitsprong. Ik vond ook de laatste 60
pagina's of zo erg spannend (dit om eventueel mensen die ooit gestrand
zijn aan te moedigen...) - ik had helemaal niet verwacht dat zoveel zou
gebeuren zo laat in het verhaal. En het einde, dat beschrijving van (maar
ik kan niet zeggen waarvan, want dat is een beetje een verklapper dan...)
vond ik echt ontroerend. Eigenlijk had ik dat aan moeten zien komen dat
zijn verhaal daar zou eindigen - en juist dat maakt het een perfect einde.
Trouwens ik heb me bedacht dat dit verhaal natuurlijk een perfecte
kandidaat is om een paar 'vervolg boeken' te baren. Heeft er iemand zich
ooit gewaagd aan een boek over 'hoe het verder ging met Hans Castorp'? Of
Madam Chauchat misschien?
|
Thomas Mann was de jongere broer van
Heinrich Mann (1871) en de zoon van de koopman Thomas Johann Heinrich
Mann. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was half Braziliaans.
Dit huwelijk bracht nog drie kinderen voort, Julia (1877), Carla (1881)
en Viktor (1890). Thomas Mann beschreef later de dagen van zijn kindheid
als gelukkig en zorgeloos.
meer bij: Wikipedia.nl
Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Hij ontving in 1929 de Nobelprijs voor literatuur, vooral uit waardering voor Buddenbrooks. Zijn werken waren van 1933 tot 1945 in Duitsland verboden. Na de oorlog kritiseerde hij niet-geëmigreerde anti-nationaal-socialistische schrijvers om het feit dat zij gebleven waren. Dit schaadde zijn aanzien in Duitsland zeer. Thans echter wordt hij ook daar weer gewaardeerd als een van de grote figuren van zijn tijd.
meer bij: Robert
Musil Website
Drieluik over Nobelprijswinnaar Thomas Mann en zijn familie (deel 3)
De familie Mann is een gedramatiseerde documentaire over Nobelprijswinnaar Thomas Mann en zijn familie. De film behandelt de bewogen levensverhalen van de broers Thomas en Heinrich Mann aan de hand van archief, herinneringen van enkele van de kinderen van Thomas en gedramatiseerde reconstructies. Zelfmoord , alcohol- en drugsverslaving, homoseksualiteit, jongensliefde, emigratie, politiek en literatuur komen aan bod tegen de achtergrond van de dramatische geschiedenis uit de eerste helft van de vorige eeuw.
meer bij: Documentaire.nl
|